ECLI:NL:RBDHA:2023:2403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. Dit besluit was gebaseerd op de stelling dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder in Oostenrijk een asielaanvraag had ingediend. Eiser betwistte de juistheid van deze informatie en voerde aan dat hij geen asiel had aangevraagd in Oostenrijk. Hij stelde ook dat er een risico bestond op schending van artikel 3 van het EVRM bij een eventuele overdracht naar Oostenrijk, vanwege de dreiging van de Shabiha-groepering en zijn slechte mentale gezondheid.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat de informatie in Eurodac, waaruit bleek dat hij in Oostenrijk een asielaanvraag had ingediend, niet juist was. Eiser is hierin niet geslaagd, aangezien zijn stelling niet onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de informatie uit Eurodac en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat eiser in Oostenrijk een reëel risico liep op schending van zijn rechten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1265

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.1266, op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 8 augustus 2022 in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Oostenrijk verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening [2] . De autoriteiten van Oostenrijk hebben dit verzoek op 19 september 2022 geaccepteerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Oostenrijk en dat er bij overdracht naar Oostenrijk een risico is op schending van artikel 3 van het EVRM [3] , omdat hij vreest voor de Shabiha-groepering. Hierbij wordt verwezen naar twee nieuwsartikelen. [4] Daarnaast is de mentale gezondheid van eiser dusdanig slecht dat hierdoor uitstel had moeten worden verleend voor het indienen van de zienswijze op grond van artikel C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en dat hij niet kan reizen. Hierbij wordt verwezen naar een e-mail bericht van een POH GGZ-verpleegkundige, [Naam 2], en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017 [5] . Eisers gezondheid is bovendien verder verslechterd, omdat hij familieleden heeft in het gebied in Turkije dat recentelijk door aardbevingen is getroffen. Dit had voor verweerder aanleiding moeten zijn toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend. In beginsel mag verweerder van de informatie in Eurodac uitgaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat deze informatie niet juist is. Eiser is hier niet in geslaagd. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend is hiervoor onvoldoende. Daarom staat de verantwoordelijkheid van Oostenrijk vast.
5. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd. Uit de, gedateerde, nieuwsartikelen volgt niet dat eiser in Oostenrijk een reëel risico loopt om in een situatie te komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Deze nieuwsartikelen bevatten namelijk slechts een algemene verwijzing naar de Shabiha-groepering, maar niet blijkt dat deze actief aanwezig is in Oostenrijk. Bij voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de daartoe bestemde autoriteiten in Oostenrijk. Niet is gebleken dat dit in zijn geval niet mogelijk is of dat klagen zinloos is.
6. Uit de overgelegde e-mail van de POH GGZ-verpleegkundige volgt dat er mogelijk sprake is van psychische problemen, maar de e-mail bevat geen oordeel van een specialist en bevat geen duidelijke diagnose. Daarnaast wordt er geen oordeel gegeven over wat de gevolgen van een overdracht zijn voor de mentale gesteldheid van eiser. Verweerder was daarom niet gehouden uitstel te verlenen voor het indienen van de zienswijze. Bovendien is niet gebleken dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. Er is na de aardbevingen in Turkije geen nieuwe medische informatie overgelegd. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening of om nader onderzoek te doen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.“Fears Mountain that Europe Sheltering Syrian ‘Shabiha’”, Naharnet, 15 oktober 2015; “I fear bumping into my torturers in the street”, BBC News, 29 januari 2022.
5.C.K. e.a. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.