ECLI:NL:RBDHA:2023:2392

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
09/143317-21, 09/268093-22 (ttz. gev.), en 09/228234-21 (ttz. gev.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak en vijf bedrijfsinbraken waaronder ramkraak met gevangenisstraf van 4 jaar

Op 1 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere inbraken, waaronder een ramkraak. De verdachte, geboren in 1997 en op dat moment gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam, werd beschuldigd van woninginbraak en vijf bedrijfsinbraken. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officieren van justitie, E.J. Huisman en I. Raterman, de vordering hebben ingediend. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en geen verklaring afgelegd.

De tenlastelegging omvatte onder andere het wederrechtelijk binnendringen van woningen en het stelen van goederen, waaronder sieraden en brillen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij gebruik is gemaakt van braak en inklimming. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, rekening houdend met de ernst van de gepleegde feiten en de schade die aan de slachtoffers is toegebracht. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/143317-21, 09/268093-22 (ttz. gev.), en 09/228234-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 1 maart 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1997 [geboorteplaats] ,
[adres] ,
op dit moment gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 augustus 2021, 9 november 2022, 25 januari 2023 (alle pro forma) en 15 februari 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. E.J. Huisman en I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.R. Backer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding met parketnummer 09/143317-21 (hierna: dagvaarding I):
1.
hij op of omstreeks 3 mei 2021 te Den Helder, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Gorinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een display met meerdere (dummy)sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn/haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Dagvaarding met parketnummer 09/268093-22 (hierna: dagvaarding II):
hij op of omstreeks 8 oktober 2022 te Wateringen, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning [slachtoffer 3] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een kussensloop met daarin sieraden en/of een horloge, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen kussensloop met daarin sieraden en een horloge onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 oktober 2022 te Wateringen, gemeente Westland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in een woning [slachtoffer 3] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een kussensloop met daarin sieraden en/of een horloge en/of andere goederen afkomstig uit voornoemde woning, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
- de woning wederrechtelijk binnengedrongen door een raam te verbreken en/of
- meerdere kasten en/of lades geopend en/of doorzocht en/of
- een kussensloop gevuld met sieraden en/of een horloge (toebehorende aan [slachtoffer 3] ),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Dagvaarding met parketnummer 09/228234-21 (hierna: dagvaarding III):
1.
hij op of omstreeks 17 mei 2021 te Poeldijk, gemeente Westland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere sieraden, in elk geval enig goed, dat / die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 6 maart 2021 te Wateringen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (ongeveer EUR 600,-) en/of meerdere brillen en/of monturen, in elk geval enig goed, dat / die geheel of ten dele aan [slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 19 april 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een grote hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen
onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking;
4.
hij op of omstreeks 25 april 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf om in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, [adres] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of
tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een of meer goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, door een raam te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 22 april 2022 te Wateringen, gemeente Westland ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal in vereniging uit een woning in de nachtelijke uren, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een telefoon, door:
- met die telefoon van voordeur naar voordeur te lopen en (daarmee) voorverkenningen te doen en/of
- de voortuin van de woning [slachtoffer 8] te betreden en naar de voordeur van die woning te lopen en/of
- zijn telefoon naar de brievenbus te brengen en met het lampje van die telefoon naar binnen te schijnen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 22 april 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 9] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder dagvaarding I en III ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van dagvaarding II hebben zij gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte van het bij dagvaarding II primair ten laste gelegde en de bij dagvaarding III onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 2 en het bij dagvaarding II subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
Ten aanzien van de bij dagvaarding I onder 1 en dagvaarding III onder 6 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Vrijspraak
Dagvaarding III
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat het bij dagvaarding III onder 4 ten laste gelegde, te weten de poging tot woninginbraak in Den Haag op 25 april 2021, niet wettig en overtuigend is bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Zij overweegt daartoe dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om vast te stellen dat het de verdachte is geweest die heeft geprobeerd in te breken. Op de stills in het dossier zijn onvoldoende duidelijke (gelaats)kenmerken te onderscheiden op basis waarvan de rechtbank zou kunnen vaststellen dat een van de personen op de camerabeelden de verdachte is. Nu door de verbalisanten ook niet nader wordt beschreven waaraan ze de scooter op de camerabeelden herkennen als de scooter die in gebruik is bij de verdachte, en het dossier geen ander ondersteunend bewijs bevat is de rechtbank van oordeel dat de herkenningen door de verbalisanten niet aan een bewezenverklaring ten grondslag kunnen worden gelegd.
Feit 5
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de telefoon die de verdachte op 22 april 2022 voorhanden heeft gehad bestemd was tot het plegen van een woningbraak en spreekt hem daarvan vrij. Daartoe overweegt zij dat zij het weliswaar aannemelijk acht dat de verdachte zijn telefoon heeft gebruikt voor een voorverkenning voor een eventuele woninginbraak, maar dat onvoldoende vast is komen te staan dat hij zijn telefoon ook zou gaan gebruiken bij de inbraak. Temeer nu de verdachte, zo blijkt uit de modus operandi van de verdachte bij andere (hierna bewezenverklaarde) bedrijfs- en woninginbraken, juist kennelijk zijn telefoon uitzet gedurende de tijd dat hij inbraken pleegt en voor verlichting niet de zaklamp van zijn telefoon, maar een hoofdlamp gebruikt.
Feit 6
Ten aanzien van de poging tot woninginbraak in Den Haag is de rechtbank van oordeel dat ook dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij. De enkele omstandigheid dat de identiteitskaart van de verdachte buiten in de voortuin van de woning is aangetroffen is onvoldoende om te concluderen dat het de verdachte is geweest die de poging tot woninginbraak heeft gepleegd. Hierbij is in aanmerking genomen de plaats waar de identiteitskaart is aangetroffen, namelijk aan de straatkant en niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
Feit 1
De rechtbank is ten aanzien van het onder dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Op 3 mei 2021 heeft [aangever] aangifte gedaan van een inbraak in zijn juwelier [slachtoffer 1] , waarbij meerdere sieraden zijn weggenomen. Uit de beschikbare camerabeelden, die door een verbalisant zijn beschreven, blijkt dat de inbraak door meerdere personen is gepleegd. Op de beelden is te zien dat gebruik wordt gemaakt van een oranje/rode scooter van het merk Piaggio Zipper met een groene voorwielkap. De verbalisant heeft deze scooter als de scooter van de verdachte herkend. Tevens is op grond van de resultaten van het politieonderzoek gebleken dat de telefoon van de verdachte direct voorafgaand aan de inbraak om 2:23 uur en vervolgens direct erna, te weten om 04:00 uur gebruik heeft gemaakt van een basisstation in Den Helder in de omgeving van de juwelier. In de tussen gelegen tijd heeft de telefoon naar het lijkt uitgestaan. Tenslotte is op de camerabeelden te zien dat de kleding van één van de daders overeenkomsten vertoont met de kleding die de verdachte tijdens een controle op 26 april 2021 droeg.
De verdachte heeft zich telkens op zijn zwijgrecht beroepen en geen enkele verklaring gegeven voor het aanstralen van zijn telefoon in Den Helder in de nacht van de inbraak.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dan dat het de verdachte was die samen met anderen de inbraak heeft gepleegd.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de inbraak bij [slachtoffer 2] . Hij heeft dit feit bekend.
Dagvaarding II
Op 8 oktober 2022 heeft een woninginbraak plaatsgevonden aan [adres] in Wateringen, waarbij de verdachte samen met [medeverdachte] op heterdaad is aangehouden door politie. Namens de verdediging is aangevoerd dat niet de voltooide diefstal met braak, maar slechts de poging tot diefstal met braak wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Tijdens het onderzoek in het huis van de aangever is op een strijkplank een kussensloop aangetroffen met gouden sieraden en een horloge. Kennelijk hebben de verdachte en zijn medeverdachte het kussensloop willen gebruiken om de waardevolle spullen in mee te nemen. Door de sieraden en het horloge in het kussensloop te stoppen, hebben de verdachten de goederen zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende, in deze zaak [slachtoffer 3] , onttrokken dat de wegeneming van die goederen als voltooid kan worden beschouwd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het onder dagvaarding II primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen.
Dagvaarding III
Feit 1
In de nacht van 17 mei 2021 heeft een ramkraak plaatsgevonden bij [slachtoffer 4] in Poeldijk, waarbij meerdere sieraden zijn weggenomen. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet de verdachte is geweest die de ramkraak heeft gepleegd. Daartoe heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat de camerabeelden te vaag zijn om de verdachte hierin te herkennen, dat het rapport van de beeldspecialist niet zonder meer betrouwbaar is en dat de verdachte een bericht naar zijn vriendin heeft gestuurd met de mededeling dat hij niets te maken heeft met de ramkraak in Poeldijk. Tenslotte heeft de verdediging aangevoerd dat de telefoon van de verdachte op het tijdstip van de ramkraak niet aanstraalde op een zendmast in de buurt van de inbraak. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Van de ramkraak zijn camerabeelden beschikbaar, die zijn bekeken en beschreven door een verbalisant. Op de beelden zijn meerdere daders te zien. De verbalisant beschrijft dat op de beelden te zien is dat één van de daders een jasje draagt dat gelijkenissen vertoont met het jasje dat de verdachte droeg tijdens meerdere politiecontroles. De verbalisant merkt verder op dat de lijn van de wenkbrauwen van deze daderhaar doet denken aan de verdachte.
Deze herkenning wordt bevestigd door andere feiten en omstandigheden. Bij de ramkraak is gebruik is gemaakt van een rolcontainer, die in de avond voor de inbraak, zo blijkt uit de beschikbare beelden, tussen 23:40 en 23:59 werd verplaatst naar [slachtoffer 4] . Uit politieonderzoek blijkt dat de telefoon van de verdachte om 23:55 uur gebruik heeft gemaakt van een basisstation in de omgeving van [slachtoffer 4] , op het moment dat de rolcontainer werd verplaatst. Hiernaast is slechts enkele uren na de ramkraak op de telefoon van de verdachte op internet gezocht naar de ramkraak in Poeldijk.
De verdachte heeft ter zitting geen enkele verklaring gegeven voor het aanstralen van zijn telefoon in de buurt van [slachtoffer 4] in de nacht van de ramkraak, noch voor het op internet zoeken naar de ramkraak in Poeldijk of zijn wetenschap hiervan kort na de ramkraak.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte was die de ramkraak, samen met anderen, heeft gepleegd. Dat zijn telefoon op het exacte moment van de ramkraak niet aanstraalde op een zendmast in de buurt, maakt dit oordeel niet anders. Een reden hiervoor kan zijn dat de verdachte op het moment dat hij de ramkraak pleegde, zijn telefoon tijdelijk heeft uitgeschakeld.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die de inbraak heeft gepleegd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de herkenning van de verdachte op de camerabeelden niet betrouwbaar is. De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van het navolgende.
Op 6 maart 2021 heeft [aangever] aangifte gedaan van een inbraak in zijn brillenzaak die nacht. Niet alleen had [slachtoffer 5] ten gevolge van de inbraak veel schade aan zijn winkel, ook waren er 125 brillen en 600 euro in contanten weggenomen. Van de inbraak zijn camerabeelden overhandigd aan de politie. Een verbalisant heeft beschreven dat op de beelden drie verdachten te zien zijn die met een ladder de brillenwinkel opklimmen en vervolgens via het dakraam de winkel betreden. Eén van de daders heeft een grote schroevendraaier in zijn hand, waarmee hij de lades van de toonbank open wrikt en vervolgens brillen uit de onderste lade pakt en in een tas stopt. De verbalisant herkent deze dader als de verdachte en beschrijft dat hij een groene jas met een wit langwerpig logo op de linkerborst draagt. Ook een andere verbalisant herkent diezelfde dader uit zijn ambtelijk verleden als de verdachte. Gelet op deze beschrijvingen acht de rechtbank de herkenning van de verdachte door de twee verbalisanten betrouwbaar.
Deze herkenning wordt ondersteund door de volgende bewijsmiddelen. Naar aanleiding van de inbraak wordt een onderzoek ingesteld naar de telefoon van de verdachte. In deze telefoon worden foto’s aangetroffen van diverse brillen met prijskaartjes eraan. De foto’s worden vervolgens getoond aan [aangever] , die verklaart dat de brillen met de prijskaartjes op de foto’s exact overeenkomen met de weggenomen brillen uit zijn winkel. Daarnaast heeft de telefoon van de verdachte vlak voor het moment van de inbraak gebruik gemaakt van het basisstation in de omgeving van de brillenwinkel. Tenslotte zijn bij de doorzoeking in de slaapkamer van de verdachte schroevendraaiers aangetroffen die grote gelijkenissen vertonen met de schroevendraaier die op de camerabeelden van de inbraak te zien is.
Uit deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan worden afgeleid dat de verdachte de persoon is geweest die die nacht, met anderen, de inbraak heeft gepleegd.
Feit 3
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de inbraak in de winkel aan [adres] , omdat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op de beelden van de inbraak te zien is. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het de verdachte is geweest die de inbraak heeft gepleegd. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit het dossier blijkt dat in de nacht van 19 april 2021 is ingebroken in de winkel van [slachtoffer 6] , waarbij meerdere rookwaren zijn weggenomen. Ook van deze inbraak zijn camerabeelden beschikbaar, waaruit blijkt dat de inbraak door vier personen is gepleegd. Op deze camerabeelden valt bij één van de daders het jasje op. Een verbalisant beschrijft dat het jasje op de camerabeelden hetzelfde is als de jas die de verdachte droeg bij eerdere observaties. De verbalisant beschrijft dat hij de reflecterende logo’s herkent. Bovendien komen het postuur, de wenkbrauwen en de ogen van de persoon op de camerabeelden overeen met die van de verdachte. Gelet op de herkenning van het specifieke jasje van de verdachte en de specifieke persoonskenmerken, acht de rechtbank de herkenning van de verdachte betrouwbaar.
Daarnaast blijkt uit het politieonderzoek dat de telefoon van de verdachte zowel kort voor als kort na de inbraak in de directe omgeving van [slachtoffer 6] aanstraalt. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verklaring gegeven.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat de inbraak op 19 april 2021 ten laste van de verdachte wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I:
1.
hij op 3 mei 2021 te Den Helder, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere sieraden, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij op 2 juni 2021 te Gorinchem, tezamen en in vereniging met anderen, een display met meerdere (dummy)sieraden, die [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Dagvaarding II:
hij op 8 oktober 2022 te Wateringen, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning op/aan [adres] , alwaar verdachte en zijn mededader zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een kussensloop met daarin sieraden en een horloge, die aan [slachtoffer 3] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen kussensloop met daarin sieraden en een horloge onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Dagvaarding III:
1.
hij op 17 mei 2021 te Poeldijk, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere sieraden, die aan [slachtoffer 4] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij op 6 maart 2021 te Wateringen, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag (ongeveer EUR 600,-) en meerdere brillen en monturen die aan [slachtoffer 5] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming;
3.
hij op 19 april 2021 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een grote hoeveelheid sigaretten die aan [slachtoffer 6] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de eis van de officieren van justitie te hoog is en dat kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Ten aanzien van de hoogte van de straf heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf bedrijfsinbraken, waaronder een ramkraak. Ramkraken en inbraken als de onderhavige leveren aanzienlijke schade op aan panden en winkelinterieurs, zoals ook uit de dossiers is gebleken. De slachtoffers troffen telkens nadat de verdachte een inbraak had gepleegd enorme ravages aan. Daarnaast levert het wegnemen van goederen, zoals brilmonturen, sieraden en rookwaren, omvangrijke schade op. Het is voor winkeliers vrijwel onmogelijk om zich tegen deze vorm van criminaliteit te beveiligen. In de maatschappij wekken dit soort brutale inbraken gevoelens op van onrust en onveiligheid.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Met zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander en enkel uit te zijn op financieel gewin. Dit zijn uitermate ergerlijke feiten die veel angst, overlast en schade voor de bewoners veroorzaken.
De verdachte ging bij de inbraken planmatig te werk en heeft meerdere keren voorverkenningen gedaan alvorens hij overging tot de daadwerkelijke inbraken. De rechtbank rekent dit de verdachte in strafverzwarende zin aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en de strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Gelet op de manier waarop verdachte en zijn mededaders de inbraak bij [slachtoffer 2] hebben gepleegd, moet dit feit naar het oordeel van de rechtbank worden gelijkgesteld met een ‘ramkraak’ als bedoeld in de oriëntatiepunten. Daarom zal de rechtbank voor zowel de inbraak bij [slachtoffer 2] als voor de ramkraak bij [slachtoffer 4] uitgaan van het uitgangspunt dat hiervoor geldt. Ten aanzien van de overige bedrijfsinbraken houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met de grote schade die daarbij is aangericht.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 13 augustus 2021, waarin wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet, anders dan de reclassering, geen aanleiding om een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Zelfs tijdens zijn schorsing is de verdachte doorgegaan met het plegen van strafbare feiten. Hij lijkt van het plegen van inbraken een beroep te maken en toont geen berouw voor zijn handelen.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Zij zal aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van [slachtoffer 2]
I.O. Fincilar heeft zich namens [slachtoffer 2] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.553,34, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De door [slachtoffer 2] gevorderde schade van € 4.553,34 bestaat uit een bedrag van € 4.000,00 voor de trouwringen dummy’s en displays, € 227,85 voor de kosten die zijn gemaakt omdat het raam met een mokerhamer kapot is geslagen en € 325,49 in verband met krassen op de stellingkast. De benadeelde partij heeft deze kosten onderbouwd met facturen.
Ten aanzien van de btw overweegt de rechtbank dat op de factuur van de trouwringen dummy’s is te zien dat het bedrag van € 4.000,00 exclusief btw is. Uit de overige facturen blijkt dat de bedragen van € 227,85 en € 325,49 inclusief 21% btw zijn. Omdat de benadeelde partij een onderneming is kan zij de btw verrekenen, zodat in zoverre geen sprake is van schade. De gevorderde btw van in totaal € 96,04 (€ 39,55 + € 56,49) zal dan ook worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de overige gestelde schade van € 4.457,30 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bij dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.457,30.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 juni 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom aansprakelijk voor schade die door dit feit aan de benadeelde partij is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.457,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
7.2
De vordering van [slachtoffer 6]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 18.970,90, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.2.1.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding.
7.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding III onder 3 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van € 18.970,90, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 19 april 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor bij dagvaarding III onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.970,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 6] .
7.3.
De vordering van [slachtoffer 10] .
[slachtoffer 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.007,50 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.007,50 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
7.3.1.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 907,50.
7.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten eerste omdat geen volmacht namens [slachtoffer 3] is overgelegd. Ten tweede omdat de vergoeding van de schade kennelijk via de opstalverzekering (Interpolis) verloopt.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 907,50 en dat de overige gevorderde € 100,00 moet worden afgewezen omdat deze schadepost niet is onderbouwd. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade van € 1.000,00 moet worden afgewezen omdat deze schade niet is onderbouwd.
7.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering tot schadevergoeding is ingediend door [slachtoffer 10] , een ander dan het slachtoffer van het bij dagvaarding III onder 3 bewezenverklaarde feit. Uit de vordering is niet gebleken dat [slachtoffer 10] Vos namens het [slachtoffer 3] , gemachtigd was om een vordering in te dienen. Gelet hierop verklaart de rechtbank de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
7.4
De vordering van [slachtoffer 11]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.384,20 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.4.1.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 828,85.
7.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, met de officieren van justitie, op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een veroordeling komt voor het bij dagvaarding III onder 6 ten laste gelegde feit, de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 828,85.
7.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben verzocht tot verbeurdverklaring van de handschoenen en de scooter van de verdachte omdat deze goederen zijn gebruikt bij de door de verdachte gepleegde strafbare feiten.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht tot teruggave van de handschoenen en de scooter aan de verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de handschoenen en de scooter verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het bij dagvaarding I onder feit 1 bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding III onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 2, de bij dagvaarding II primair en de bij dagvaarding III onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
dagvaarding II:
diefstal door twee of meer verenigde personen, in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
dagvaarding III:
ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en
inklimming;
ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (VIER) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 4.457,30, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover 2 juni 2021, aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.457,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat gijzeling worden toegepast voor de duur van 54 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 18.970,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 18.970,90, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 129 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 10] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 11] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 2, 5 en 8 genoemde voorwerpen, te weten:
4 STK Handschoen (Omschrijving: PL1500- [nummer] );
1 STK Scooter (Omschrijving: PL1500- [nummer] , rood, merk: Piaggio Skipper);
1 STK Handschoen (Omschrijving: PL1500- [nummer] ).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Paulides, voorzitter,
mr. R. Wieringa, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2023.