2.1.Op 11 juli 2021 heeft eiser een zienswijze op het voornemen ingediend. Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen namens hem in dat verband is aangevoerd, wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft allereerst overwogen dat eiser zich bij aankomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld. Eiser stelt zich in deze op het standpunt dat deze omstandigheid in zijn geval niet van belang is nu hij in het bezit was van een nationale identiteitskaart. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat van een vreemdeling die zich beroept op het Vluchtelingenverdrag mag worden verwacht dat hij zich onverwijld meldt in het land waar hij bescherming inroept. Het feit dat eiser dit niet heeft gedaan doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en de gestelde behoefte aan internationale bescherming. Eiser is Nederland op 16 juli 2019 ingereisd, maar heeft zich eerst op 15 oktober 2019 gemeld voor de asielaanvraag
.
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat verweerder er zich tijdens het horen van eiser geen rekenschap van heeft gegeven dat er bij het horen van kwetsbare LHBTI-asielzoekers een andere, hogere standaard geldt en de gehoren enkel mogen worden afgenomen door ambtenaren die de cursus interviewing vulnerable persons hebben gevolgd. LHBTI-asielzoekers dienen op basis van de opvang- en procedurerichtlijn per definitie als kwetsbaar te worden aangeduid. Het gehoor heeft evenmin overeenkomstig Werkinstructie (WI) 2019/17 plaatsgevonden nu eiser veel gesloten vragen zijn gesteld. De rechtbank stelt voorop dat het aan verweerder is om na te gaan of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft in de zin van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU). Uit het FMMU-verslag blijkt echter niet dat er beperkingen waren voor het horen van eiser. Ook eiser zelf heeft op geen enkele wijze laten blijken of onderbouwd als kwetsbaar te moeten worden aangemerkt. Het (mogelijk) zijn van een LHBTI’er op zich maakt een vreemdeling niet kwetsbaar. Voorts is de LHBTI-coördinator tijdens het beslistraject geïnformeerd waarmee is voldaan aan WI 2019/17. Tot slot constateert de rechtbank dat uit het verslag van het gehoor niet blijkt dat eiser niet alle gelegenheid heeft gekregen om zijn verhaal te doen, terwijl hijzelf heeft aangegeven dat hij geen klachten had waarmee rekening gehouden moest worden, dat het gehoor goed verliep en dat hij tevreden was. Deze beroepsgrond treft dan ook geen doel.
6. Eiser hekelt de wijze waarop verweerder de geloofwaardigheid van zijn relaas heeft beoordeeld. In het bestreden besluit handhaaft verweerder, volgens eiser, zijn in het voornemen ingenomen standpunten zonder in te gaan op hetgeen hij in de zienswijze (en al eerder in de correcties en aanvullingen) naar voren heeft gebracht. Het mag zo zijn dat een vreemdeling zijn relaas tijdens het gehoor uit de doeken moet doen maar dat ontneemt hem niet het recht om te reageren op tegenwerpingen uit het voornemen. Bijvoorbeeld ten aanzien van het ontstaan van de relatie met [naam 7] gaat verweerder onvoldoende in op hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht. Daarbij valt niet in te zien waarom verweerder aan zijn uitgebreide geloofwaardige verklaringen over zijn eerste verliefdheid op [naam 9] geen gewicht hecht, zeker nu zijn verklaringen worden gesteund door derden. Verweerder geeft in het bestreden besluit aan dat aan deze verklaringen afbreuk wordt gedaan door andere verklaringen van eiser maar duidt deze slechts met een verwijzing naar het voornemen. Hier ontbreekt een feitelijke onderbouwing van het bestreden besluit en wordt gehandeld in strijd met Werkinstructie 2014/10. Voorts kan eiser zich niet vinden in verweerders stelling dat hij tegenstrijdig zou hebben verklaard over “het moment” van het ontdekken van zijn geaardheid. Hij merkt in de eerste plaats op dat het strak vasthouden aan één moment van het ontdekken van de geaardheid blijk geeft van een totale misvatting van het proces van ontdekken van een seksuele geaardheid. Tijdens de les op school realiseerde eiser zich dat hij anders was. Wat dit voor hem betekende realiseerde hij zich pas later: het was een proces. In de correcties een aanvullingen is dit verduidelijkt, maar er is geen sprake van een ander verhaal. Tijdens een gehoor over geaardheid ligt miscommunicatie op de loer. Daarom is het buiten beschouwing laten van correcties en aanvullingen in dit soort gevallen extra laakbaar. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar een bijgevoegd bericht van het COC. Eiser is dan ook van mening dat verweerder ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd handhaaft dat eiser over “het moment van ontdekken” tegenstrijdig en inconsistent verklaard zou hebben en dat zijn verklaringen over zijn verliefdheid op [naam 9] ten onrechte niet afdoende zijn voor vergunningverlening.
7. De rechtbank kan eiser volgen in diens standpunt dat hetgeen hij in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze naar voren heeft gebracht door verweerder betrokken dient te worden bij de beoordeling en indien verweerder eiser op bepaalde onderdelen niet volgt, hij eisers argumenten voldoende gemotiveerd dient te weerleggen. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder dit in voldoende mate heeft gedaan. Zo heeft verweerder niet ten onrechte mogen stellen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat hij zich bewust werd van zijn homoseksuele gevoelens. In het nader gehoor heeft hij eerst verklaard dat hij deze ontdekte in 2004 toen tijdens de les een leraar vertelde over de gevoelens die jongens hadden voor meisjes en eiser zich realiseerde dat hij gevoelens voor [naam 10] , had. Eiser heeft verklaard wat deze ontdekking met hem deed en later tijdens het gehoor bevestigd dat dit het eerste moment was dat hij zich van zijn homoseksualiteit bewust was. Verderop in het gehoor heeft hij echter verklaard dat hij pas in 2008, toen hij een relatie kreeg met oom [naam 5] , besefte dat hij op mannen viel. Eisers toelichting in de zienswijze maakt niet dat verweerder eisers verklaringen hierover in het nader gehoor niet tegenstrijdig heeft mogen achten. Ook maakt de omstandigheid dat eiser volgens verweerder uitgebreid heeft verklaard over zijn verliefdheid op [naam 9] niet dat hij deze, gezien de tegenstrijdigheden in het relaas, ook geloofwaardig heeft mogen achten. Voorts heeft verweerder mogen overwegen dat eisers verklaringen met betrekking tot zijn oom [naam 5] inconsistenties bevatten. Zo heeft eiser zowel verklaard dat de relatie in 2004 als in 2008 begon. Dat verweerder ten onrechte de in de zienswijze gegeven verklaring hiervoor, namelijk dat de verklaring dat de relatie al in 2004 begonnen was berustte een vergissing, niet heeft geaccepteerd volgt de rechtbank niet nu eiser meermaals heeft aangegeven dat hij van 2004 tot 2010 een relatie met oom [naam 5] had. Voorts heeft het verweerder mogen bevreemden dat eiser door oom [naam 5] in het openbaar gezoend werd. Het kan weliswaar niet van eiser verwacht worden dat hij kan vertellen wat oom [naam 5] daartoe bewoog maar dat kan niet afdoen aan het feit dat het aan eiser is om zijn relaas aannemelijk te maken en dat deze verklaringen volgens verweerder, gezien het risico dat beiden daardoor liepen en de omstandigheid dat de actie uit het niets leek te komen terwijl eiser en oom [naam 5] al langere tijd samenwoonden, daaraan niet kunnen bijdragen. Ten aanzien van de gestelde relatie met [naam 7] heeft verweerder mogen overwegen dat ook in dit verband afbreuk wordt gedaan aan de gestelde geaardheid nu eisers verklaringen over de persoon van [naam 7] vrij summier en oppervlakkig zijn waardoor ze niet bijdragen aan het inzichtelijk en persoonlijk maken van zijn geaardheid.
Problemen naar aanleiding van zijn geaardheid
8. Ook ten aanzien van de gestelde problemen die eiser naar aanleiding van zijn geaardheid zou hebben ondervonden, heeft verweerder erop mogen wijzen dat het aan eiser is om deze geloofwaardig te maken. Zo kan weliswaar niet van eiser verwacht worden dat hij weet waarom de autoriteiten hem vrijlieten of wat [naam 6] bewoog maar heeft verweerder wel mogen overwegen dat de verklaringen van eiser in dit verband dermate vaag en bevreemdend zijn dat zij niet kunnen bijdragen aan de geloofwaardigheid van deze onderdelen van zijn relaas. Voorts heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over zijn terugkeer naar Makerere. Eisers komt in de correcties en aanvullingen met een verklaring hiervoor en verwijt verweerder dat hij ten onrechte deze verklaring niet heeft geaccepteerd. Verweerder heeft er echter op mogen wijzen dat eiser tijdens het gehoor zelf al met deze tegenstrijdigheid is geconfronteerd maar deze toen niet heeft weten te verklaren. De later in de correcties en aanvullingen gegeven verklaring heeft voor verweerder niet tot een ander standpunt hoeven leiden nu een toelichting waarom eiser op dit punt nu wel weet te verklaren, ontbreekt. Voorts heeft verweerder bij zijn beoordeling mogen betrekken dat eiser op zijn Facebook account de mededeling heeft geplaatst dat hij getrouwd is en een dochtertje heeft. Tevens heeft hij foto’s van hem en zijn dochtertje geplaatst. Verweerder heeft het eiser mogen aanrekenen dat hij daar tijdens het gehoor geen goede verklaring voor heeft weten te geven. Eerst in de correcties en aanvullingen volgt er een verklaring. Verweerder heeft niet hoeven inzien waarom die niet tijdens het gehoor zelf gegeven had kunnen worden. De rechtbank volgt verweerder in diens standpunt dat uit de tekst van het gehoor niet blijkt dat eiser de gelegenheid daartoe niet heeft gehad.
9. De rechtbank oordeelt verder dat verweerder, in de omstandigheid dat eiser littekens heeft, op zich onvoldoende aanleiding heeft hoeven zien om een FMO op te starten. Volgens artikel 18 van de Procedurerichtlijn en vaste Afdelingsjurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2022:1584) is verweerder niet verplicht om in alle gevallen waarin sprake is van één of meerdere littekens een medisch onderzoek te laten plaatsvinden naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Eiser heeft bij het FMMU weliswaar verklaard dat hij op twee plaatsen littekens heeft en hier tevens foto’s van overgelegd, maar bij het antwoord op de vraag of een FMO relevant is voor de beoordeling van een asielaanvraag is tevens van belang in hoeverre de vreemdeling bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met een FMO zou willen staven. De rechtbank wijst in dit verband op wat zij onder 6, 7, 8 en 9 heeft overwogen. De beroepsgrond slaagt daarom niet. 10. Verweerder heeft in het voordeel van eiser in de beoordeling meegenomen dat hij in Nederland deelneemt aan activiteiten van het COC. Eiser heeft hier ook schriftelijke verklaringen van overgelegd. Deze verklaringen hebben verweerder echter niet alsnog van eisers seksuele gerichtheid hoeven overtuigen. Verweerder is niet ten onrechte op zoek naar het authentieke verhaal van eiser. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser met zijn verklaringen over zijn eigen ervaringen en gevoelens, en door het afleggen van wisselende en tegenstrijdige verklaringen, zijn gestelde seksuele gerichtheid niet aannemelijk gemaakt. Het deelnemen aan activiteiten van het COC in Nederland heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven zijn om zijn standpunt te herzien.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.