ECLI:NL:RBDHA:2023:2389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens te late indiening en gebrek aan verschoonbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een bestuurlijke boete van € 10.000,- die hem was opgelegd wegens het in gebruik geven van een woning zonder de vereiste huisvestingsvergunning. Het bezwaar was echter te laat ingediend, aangezien de termijn voor indiening op 17 februari 2022 verstreken was en het bezwaarschrift pas op 5 april 2022 door de verweerder was ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen geldige redenen heeft aangevoerd voor de te late indiening van het bezwaar. Eiser stelde dat hij op vakantie was en dat hij een zaakwaarnemer had aangesteld voor zijn post, maar de rechtbank oordeelde dat vakantie geen geldige reden is om een bezwaarschrift te laat in te dienen. Bovendien was eiser verantwoordelijk voor het feit dat zijn brievenbus kapot was en dat zijn zaakwaarnemer niet adequaat functioneerde. De rechtbank concludeerde dat de verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De uitspraak houdt in dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard en dat de proceskosten niet door de verweerder hoeven te worden vergoed. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3253

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

Met het besluit van 3 februari 2022 (het boetebesluit) heeft verweerder eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 10.000,- wegens overtreding van het verbod om een woning in gebruik te geven aan een huishouden, dat niet beschikt over de vereiste huisvestingsvergunning. [1]
Bij besluit van 21 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023 via een beeldverbinding. Daaraan namen eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het boetebesluit, maar hij heeft dit bezwaar te laat ingediend. Het bezwaar kon uiterlijk op 17 februari 2022 ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift op 5 april 2022 ontvangen. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Deze zaak gaat over de vraag of eiseres een geldige reden had om het bezwaar te laat in te dienen.
Wat vindt eiser?
2.1.
Eiser stelt voorop dat hij zich aan de regels wil houden en dat hij dat vanaf nu ook zeker zal doen. Hij was bezig met de aanvraag om een huisvestingsvergunning, maar wachtte nog op hulp bij het invullen van de aanvraagformulieren. De formulieren zijn niet makkelijk in te vullen. Hij heeft de woning altijd verhuurd en is er nu achter gekomen dat de regeling al vanaf juli 2019 geldt, maar hem is nooit eerder verteld dat hij een huisvestingsvergunning nodig heeft. Eiser zal hier lering uit trekken en hoopt op coulance. Hij heeft het geld niet om de boete in een keer te betalen.
2.2.
Over het te laat indienen van het bezwaar stelt eiser dat hij een zaakwaarnemer voor de post had aangesteld, aangezien hij op vakantie was. Hij heeft op vakantie Corona opgelopen, waardoor hij niet naar Nederland mocht komen. Daarna was hij herstellende bij een vriendin. Hij heeft nu zijn correspondentieadres gewijzigd naar het adres van zijn moeder waar hij de post wel altijd correct ontvangt. Het boetebesluit was kennelijk ook per aangetekende post verstuurd, maar eiser weet niet wie dat heeft aangenomen. Zijn brievenbus was ook stuk en hij zag pas veel later de post opeens in zijn postvak.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder stelt dat hij het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Wat eiser aanvoert is geen geldige reden om het bezwaar te laat in te dienen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Partijen zijn het erover eens dat het bezwaarschrift niet binnen zes weken na de verzending van het boetebesluit en dus te laat is ingediend.
Volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht moet verweerder een te laat ingediend bezwaarschrift toch in behandeling nemen als de bezwaarmaker daarvoor een geldige reden heeft.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser geen geldige reden heeft aangevoerd om het bezwaarschrift te laat in te dienen.
Het is vaste jurisprudentie dat vakantie geen geldige reden is om een bezwaarschrift te laat in te dienen. Eiser had ervoor moeten zorgen dat iemand anders op zijn post lette en hem kon waarschuwen dat er een boetebesluit was ontvangen of namens hem bezwaar kon maken. Dat geldt ook voor de periode dat eiser bij zijn vriendin verbleef toen hij herstellende was van Corona.
Eiser stelt wel dat hij een zaakwaarnemer voor de post had aangesteld, maar deze heeft kennelijk niet op een goede manier de post waargenomen. Dat komt voor rekening van eiser. Ook voor het feit dat zijn brievenbus kapot was is eiser zelf verantwoordelijk.
De rechtbank is dus van oordeel dat eiser geen geldige reden heeft aangevoerd voor het te laat indienen van het bezwaar. Verweerder heeft dan ook het bezwaar op goede gronden niet niet-ontvankelijk verklaard.
4.3.
Omdat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van wat eiser heeft aangevoerd over de opgelegde bestuurlijke boete en de hoogte daarvan.
Conclusie
4.4.
Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 2.1. en 2.2. van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019