ECLI:NL:RBDHA:2023:2388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder bestuursdwang tot sluiting van een autobedrijf wegens het ontbreken van vereiste vergunningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de burgemeester van Rijswijk en verschillende B.V.'s, waaronder [eiser 6] B.V. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die is opgelegd aan [eiser 6] B.V., gevestigd aan [adres 1] en [adres 2] te [vestigingsplaats 2]. De burgemeester heeft bepaald dat het bedrijf binnen 72 uur moest sluiten en gesloten moest blijven totdat de vereiste vergunningen voor exploitatie waren verleend. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. Z.M. Nasir, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester, dat hun bezwaar tegen de last onder bestuursdwang niet-ontvankelijk verklaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit op 14 juli 2021 correct is bekendgemaakt aan [eiser 7], die als bestuurder van [eiser 5] B.V. en indirect aandeelhouder van de andere eisers wordt beschouwd. De rechtbank oordeelt dat de bezwaartermijn is aangevangen op 15 juli 2021 en dat het op 25 april 2022 ingediende bezwaarschrift te laat was. De rechtbank concludeert dat de burgemeester het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de eisers niet op hun bezwaren zijn gehoord, maar dat dit niet in strijd is met de wet, omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2023 in de zaak tussen

1. [eiser 1] B.V.te [vestigingsplaats 1],
2. [eiser 2] B.V.te [vestigingsplaats 1],
3. [eiser 3] B.V.te [vestigingsplaats 1],
4. [eiser 4] B.V.te [vestigingsplaats 2],
5. [eiser 5] B.V.te [vestigingsplaats 1],
6. [eiser 6] B.V.te [vestigingsplaats 2],
7. [eiser 7],te [vestigingsplaats 1]
eisers
(gemachtigde: mr. Z.M. Nasir),
en

de burgemeester van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: J. van Raalte).

Procesverloop

Met het besluit van 14 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang opgelegd. De last houdt in dat het bedrijf [eiser 6] B.V. gevestigd aan de [adres 1] [nummer 1] en de [adres 2] [nummer 2] te [vestigingsplaats 2] binnen 72 uur moet worden gesloten en gesloten moet blijven totdat voor de exploitatie van het automotive bedrijf de vereiste vergunningen zijn verleend.
Met het besluit van 16 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van hun recht ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft een last onder bestuursdwang opgelegd. De last houdt in het bedrijf [eiser 6] B.V. gevestigd aan de [adres 1] [nummer 1] en de [adres 2] 3 te [vestigingsplaats 2] binnen 72 uur te sluiten en gesloten te houden tot voor de exploitatie van het bedrijf de vereiste vergunningen zijn verleend. Eisers 1 tot en met 6 hebben daartegen bezwaar gemaakt bij brief van 21 april 2022, door verweerder ontvangen op 25 april 2022.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaar niet binnen zes weken na verzending van het primaire besluit is ingediend.
Wat vinden eisers?
2. Eisers stellen dat uit het primaire besluit volgt dat de last onder bestuursdwang tot sluiting van Automotive bedrijf de Klipper B.V. is opgelegd wegens de volgende overtreding: het exploiteren van een bedrijf in de automotive branche zonder de vereiste vergunning. Daaruit volgt dat [eiser 6] B.V. de overtreder is.
Het primaire besluit is echter – in strijd met artikel 5:24, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – niet bekend gemaakt aan de overtreder [eiser 6] B.V., maar is gericht aan [eiser 7] als natuurlijk persoon. Dit heeft tot gevolg dat het primaire besluit op grond van artikel 3:40 van de Awb niet in werking is getreden. De bezwaartermijn is dan ook niet aangevangen. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 25 april 2022, de datum waarop het bezwaar is ontvangen, niet was verstreken. Ook wordt het standpunt van verweerder dat de rechthebbende is aangeschreven betwist. Verweerder heeft dan ook de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Verder zijn eisers ten onrechte niet op hun bezwaren gehoord.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder stelt dat het primaire besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt. Het is per aangetekende post is verzonden naar [eiser 7]. Ten tijde van het nemen van het primaire besluit was [eiser 7] bestuurder van [eiser 5] B.V., de eigenaar van [eiser 6] B.V. Tevens was hij huurder van de panden aan de [adres 1] [nummer 1] en de [adres 2] 3, waarin het automotive bedrijf is gevestigd. Hij is daarmee rechthebbende op het gebruik van de zaak waarop de last onder bestuursdwang betrekking heeft. Het primaire besluit is op 14 juli 2021 aangetekend aan [eiser 7] verzonden. Op 4 augustus 2021 is de zending retour ontvangen van PostNL met de mededeling ‘niet afgehaald’. Dat [eiser 7] het poststuk niet heeft afgehaald komt voor zijn risico.
Verder zijn de panden op 27 juli 2021 met bestuursdwang gesloten. Er is op die dag per e-mail contact geweest over de last onder bestuursdwang met [A] van ‘[bedrijfsnaam]’, die namens [eiser 7] optrad. Dit draagt bij aan de conclusie dat de last onder bestuursdwang op correcte wijze bekend is gemaakt en dat [eiser 7] van de inhoud daarvan op de hoogte was of had kunnen zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Op grond van artikel 5:24, derde lid, van de Awb wordt de last onder bestuursdwang bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
4.2.
Uit de stukken blijkt en door eisers is niet betwist dat [eiser 7] indirect enig aandeelhouder/bestuurder van eisers sub 1 tot en met 6 is. Daarmee is hij rechthebbende op de zaak waarop de last onder bestuursdwang betrekking heeft. Met de aangetekende verzending van het primaire besluit aan de rechthebbende, [eiser 7], heeft verweerder dat besluit op juiste wijze bekend gemaakt. Verweerder stelt terecht dat het niet ophalen van het aangetekend per post verzonden primaire besluit voor risico van [eiser 7] komt.
4.3.
Nu vast staat dat het primaire besluit op 14 juli 2021 op voorgeschreven wijze aan de rechthebbende bekend is gemaakt en in werking is getreden, heeft de bezwaartermijn een aanvang genomen op 15 juli 2021 en is deze geëindigd op 25 augustus 2021. Het op 25 april 2022 ingediende bezwaarschrift is dus te laat ingediend. Van omstandigheden, op grond waarvan eisers moeten worden geacht de bezwaartermijn verschoonbaar te hebben overschreden, is niet is gebleken. Verweerder heeft daarom het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.4.
Verder stelt de rechtbank vast dat de panden waarop de last onder bestuursdwang betrekking heeft, op 27 juli 2021 feitelijk met bestuursdwang zijn gesloten. Uit e-mails blijkt dat daarna contact over de sluiting is geweest tussen de boekhouder van [eiser 7] en een ambtenaar van de gemeente [vestigingsplaats 2]. Hieruit volgt dat eisers in ieder geval op 27 juli 2021 bekend moeten zijn geweest met de last onder bestuursdwang. Het bezwaarschrift dateert van 21 april 2022 en is dus niet zo spoedig als mogelijk daarna ingediend, zodat ook om die reden het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
4.5.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van de Awb is de hoorplicht een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Daarvan kan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden.
In dit geval was er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet-ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend en niet was gebleken van . Verweerder heeft daarom van het horen kunnen afzien.
4.6.
Het beroep is ongegrond.
4.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.