ECLI:NL:RBDHA:2023:2387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
22_8559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake lasten onder dwangsom opgelegd door gemeente

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn dochter, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, waarin hem twee lasten onder dwangsom waren opgelegd. Deze lasten hielden in dat verzoeker een zonder omgevingsvergunning opgerichte recreatiewoning moest verwijderen en een gedeelte van een kas in de oorspronkelijke staat moest herstellen. Bij niet-naleving zou verzoeker een dwangsom van € 30.000,- en € 10.000,- verbeuren. Verzoeker had op 30 december 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was. De termijn voor het voldoen aan de lasten was al verstreken op 15 december 2022, waardoor de dwangsommen van rechtswege verbeurd waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel de verbeurte van de dwangsommen financiële gevolgen had voor verzoeker, er geen onomkeerbare gevolgen aan verbonden waren. Verzoeker had de mogelijkheid om de reeds betaalde dwangsommen terug te vorderen indien het primaire besluit onterecht was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen dringende noodzaak was om in te grijpen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8559

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 januari 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: R.M. Klerks).

Procesverloop

In het besluit van 13 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker twee lasten onder dwangsom opgelegd. Verzoeker is gelast om een zonder omgevingsvergunning opgerichte (recreatie)woning op het perceel achter [adres] [nummer] in [plaats], vóór 15 december 2022 te (laten) verwijderen en verwijderd te houden. Als verzoeker niet tijdig aan deze last voldoet, verbeurt hij een eenmalige dwangsom van € 30.000,-. Verzoeker is daarnaast gelast een gedeelte van een kas op het perceel in de oorspronkelijke staat te (laten) herstellen en het planologisch strijdige gebruik van die kas te (laten) beëindigen. Als verzoeker niet tijdig aan deze last voldoet, verbeurt hij een eenmalige dwangsom van € 10.000,-.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 december 2022 heeft verweerder aan verzoeker meegedeeld dat de dwangsommen zijn verbeurd.
Op 30 december 2022 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.1
Het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend door [A], de dochter van verzoeker. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam dat zij verzoeker in het contact met verweerder bijstaat en ook namens hem optreedt in de bezwaarprocedure. De voorzieningenrechter neemt daarom aan dat zij ook dit verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend in haar hoedanigheid van gemachtigde van verzoeker.
1.2
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dat is in deze zaak niet het geval. De voorzieningenrechter overweegt daarover het volgende.
2. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend op 30 december 2022. Vaststaat dat de begunstigingstermijn van de beide lasten onder dwangsom reeds was verstreken op 15 december 2022. Niet in geschil is dat verzoeker niet binnen de begunstigingstermijn aan de lasten heeft voldaan. Dat betekent dat de beide dwangsommen op 15 december 2022 van rechtswege volledig zijn verbeurd. Gelet hierop, heeft verzoeker geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij neemt de voorzieningenrechter nog in aanmerking dat de verbeurte van de dwangsommen weliswaar leidt tot een forse financiële verplichting aan de zijde van verzoeker, maar dat hieraan geen onomkeerbare gevolgen verbonden zijn. Mocht in de bezwaarfase immers blijken dat het primaire besluit ten onrechte is genomen, dan kunnen reeds betaalde dwangsommen door verzoeker van verweerder worden teruggevorderd. Verder acht de voorzieningenrechter van belang dat, gelet op de wettelijke beslistermijn en de omstandigheid dat reeds op 15 november 2022 een hoorzitting in bezwaar heeft plaatsgevonden, naar verwachting binnen afzienbare tijd een besluit op bezwaar genomen zal worden. In dat besluit zal verweerder moeten beoordelen of de lasten onder dwangsom terecht zijn opgelegd. Als verzoeker het niet eens is met het besluit op bezwaar, kan hij daartegen rechtsmiddelen aanwenden. Dat geldt ook voor een eventueel besluit van verweerder waarmee tot invordering van de verbeurde dwangsommen wordt overgegaan.
3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.