Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummer: SGR 21/7448
Rechtbank Den Haag
In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 oktober 2021, waarin het college het bezwaar van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om handhaving kennelijk ongegrond verklaarde. Eiser was van mening dat de bouwlift, die zich op de openbare weg bevond, handhavend had moeten worden verwijderd. De rechtbank heeft de zaak op 12 januari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat het van belang is of de locatie van de bouwlift als een openbare weg kan worden aangemerkt volgens de Wegenwet. Verweerder had terecht gesteld dat er geen sprake was van een openbare weg, omdat er een bord was geplaatst dat aangaf dat het terrein particulier was en dat er een verbod op toegang gold. Hierdoor was verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden. Eiser's verwijzing naar eerdere jurisprudentie en de handhaving van andere objecten door verweerder, zoals een container en een bouwhek, werd door de rechtbank niet als relevant beschouwd.
Daarnaast werd de gestelde schending van de hoorplicht besproken. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden van het horen had mogen afzien, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren van eiser niet tot een ander besluit zouden leiden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd naar de betrokken partijen verzonden.