ECLI:NL:RBDHA:2023:2360

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
09-143297-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak in juwelierszaak en opzetheling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 1 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een inbraak in een juwelierszaak in Gorinchem op 2 juni 2021. De verdachte, geboren in 1997 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van diefstal door twee of meer personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf werd verkregen door middel van braak, en opzetheling van goederen die van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op meerdere data, waarbij de officieren van justitie, mrs. E.J. Huisman en I. Raterman, de vordering hebben ingediend. De verdachte heeft zich op verschillende manieren verdedigd, maar de rechtbank heeft uiteindelijk de feiten bewezen verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een display met sieraden heeft weggenomen en dat hij op 19 oktober 2022 een portemonnee en bankpas heeft verworven, wetende dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan gedragsinterventies en toezicht door de reclassering.

De benadeelde partij, de eigenaar van de juwelierszaak, heeft een schadevergoeding van € 4.553,34 gevorderd, welke door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door de inbraak is veroorzaakt. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/143297-21 en 09/273627-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 1 maart 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 augustus 2021, 21 april 2022, 8 november 2022, 25 januari 2023 en 15 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. E.J. Huisman en I. Raterman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.B. Brouwer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding met parketnummer 09/143297-21 (hierna: dagvaarding I)
hij op of omstreeks 2 juni 2021 te Gorinchem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een display met meerdere (dummy)sieraden, in elk geval enig goed, dat / die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
Dagvaarding met parketnummer 09/273627-22 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 19 oktober 2022 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen, een slagschroefmachine en/of een portemonnee met pasjes op naam van [slachtoffer 2] en/of een bankpas op naam van [slachtoffer 3] , althans een goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zich ten aanzien van het onder dagvaarding I ten laste gelegde refereert aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder dagvaarding II ten laste gelegde, heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
3.3.
Partiële vrijspraak
Dagvaarding II
De rechtbank komt tot partiële vrijspraak van het bij dagvaarding II ten laste gelegde feit voor zover het de slagschroefmachine betreft en overweegt hiertoe het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele omstandigheid dat de slagschroefmachine in dezelfde auto lag als waar de verdachte als passagier in zat, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de verdachte deze heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat hij niet de eigenaar was van de auto.
3.4.
De bewijsmiddelen
Dagvaarding I
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer 1] , van de politie eenheid Rotterdam, district Zuid-Holland-Zuid, basisteam Lek en Merwede, met bijlagen (doorgenummerd pagina 102 t/m 182 en pagina 293 t/m 371).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 2 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 103):
Ik, [naam 1] , doe aangifte van diefstal en inbraak in de winkel [slachtoffer 1] . Ik ben eigenaar van de winkel en gerechtigd om aangifte te doen.
Woensdag 2 juni 2021 omstreeks 03:37 uur zag ik op mijn telefoon de camerabeelden van mijn winkel. Ik zag op de beelden dat het raam van de toegangsdeur van de winkel kapot was. Ik kleedde mij aan en ben naar de winkel gesprint aan de [adres 2] Ik zag op de grond voor mijn winkel op straat een trouwringendisplay lag. Ik herkende dit display. Deze trouwringendisplay lag in de etalage van mijn winkel en er zaten dummy's in.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 109 -117):
Op 2 juni 2021 Omstreeks 3:36 uur werd via de heimelijke camera aan de [straat] (de rechtbank begrijpt: in Gorinchem), welke was gericht op [slachtoffer 1] aldaar, waargenomen dat vier personen in de richting van [slachtoffer 1] liepen. De voorste van hen droeg een grote moker over zijn schouder. en de achterste duwde de scooter voor zich uit. De voorste persoon met de moker slaat vervolgens met de moker op het raam van de juwelier, waarna te zien is dat de overige mannen grote voorwerpen tegen het raam aan gooien. Uiteindelijk is het raam kennelijk kapot en is te zien dat de vier personen het pand binnen gaan. Door het arrestatieteam werden 4 personen ter plaatse aangehouden. Het bleek te gaan om [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Dagvaarding II
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer 2] , van de politie eenheid Noord-Holland, district Kennemerland, basisteam IJmond, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 89).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 oktober 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 16 en 17):
Op 19 oktober 2022 omstreeks 04.29 zag ik een voertuig naderen vanuit IJmuiden. Toen het voertuig passeerde zag ik dat het een bruine Volkswagen Polo betrof welke voorzien was van [kenteken] . Wij gaven het voertuig een ‘stop-teken’ en ik zag dat de bestuurder hieraan voldeed. Ik naderde het voertuig en zag dat er drie personen in het voertuig zaten. Na enige tijd zag ik dat collega [naam 2] , een portemonnee had aangetroffen bij een andere inzittende van het voertuig, genaamd [verdachte] . Ik zag dat dit een kleine bruine, lederen portemonnee betrof. Ik keek in de portemonnee en zag dat er onder andere een pinpas en een zorgpas in zaten op naam van [slachtoffer 2] . Ik hoorde collega’s portofonisch zeggen dat de portemonnee was weggenomen uit de bestelbus van [slachtoffer 2] . Collega [naam 2] overhandigde bij een bankpas op nam van [slachtoffer 3] , tevens aangetroffen bij [verdachte] .
2. Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] , opgemaakt op 19 oktober 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 71):
Op 18 oktober 2022, omstreeks 17.00 uur parkeerde ik, [slachtoffer 2] , mijn bus. Op 19 oktober 2022 omstreeks 04.50 uur zag ik de politie in mijn straat staan. Ik hoorde u zeggen dat er zojuist een portemonnee gevonden was. In die portemonnee zat een rijbewijs op naam van mij. Ik ben in mijn bus gaan kijken. Ik zag dat die portemonnee weg was. Mijn portemonnee die weggenomen is, is bruin van kleur.
3. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever, opgemaakt op 19 oktober 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 76):
De politie toont mij een bruine lederen portemonnee. Ik herkende deze als van mij. De politie heeft mijn bankpas, creditcard, tankpas en overige passen teruggevonden.
4. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , opgemaakt op 19 oktober 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (p. 78):
Ik doe aangifte van diefstal van een bankpas welke tussen 16 oktober 2022 om 17:00 uur en 19 oktober 2022 om 17:00 uur is weggenomen uit mijn personenauto. Op 19 oktober 2022 belde u mij op met de vraag of ik een giropasje miste met daarop de naam van mijn echtgenote, zijnde [slachtoffer 3] , die u in uw bezit had. Op 19 oktober 2022 ben ik naar mijn auto gelopen om te kijken of het giropasje was weggenomen. Ik zag dat het giropasje was weggenomen.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
De rechtbank is ten aanzien van het onder dagvaarding I ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt immers dat op 2 juni 2021 een inbraak heeft plaatsgevonden in een juwelier in Gorinchem welke is gepleegd door de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met drie anderen.
Dagvaarding II
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit, voor zover het betreft de portemonnee met pasjes op naam van [slachtoffer 2] en de bankpas op naam van [slachtoffer 3] .
De verklaring van de verdachte dat hij de portemonnee met daarin de pasjes van [slachtoffer 2] en de bankpas van [slachtoffer 3] heeft gevonden in IJmuiden, is niet aannemelijk geworden. Daarbij is van belang dat de portemonnee met pasjes van [slachtoffer 2] in de avond/nacht van 18 op 19 oktober 2022 zijn gestolen in Driehuis en verdachte diezelfde nacht met deze goederen is aangetroffen in IJmuiden in een auto waarin een bij dezelfde inbraak in Driehuis weggenomen slagschroefmachine lag. Verder is van belang dat verdachte ook de bankpas op naam van [slachtoffer 3] bij zich droeg, terwijl ook die bankpas die nacht of in de dagen kort daarvoor is gestolen. De verdachte is, ook nadat de rechtbank ter zitting heeft doorgevraagd, weinig specifiek over waar hij de portemonnee heeft aangetroffen en onder welke omstandigheden. De rechtbank schuift de verklaring van de verdachte als onaannemelijk terzijde.
De rechtbank concludeert uit al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen wist, althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat deze goederen van misdrijf afkomstig waren.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
hij op 2 juni 2021 te Gorinchem, tezamen en in vereniging met anderen een display met meerdere (dummy)sieraden dat geheel aan [slachtoffer 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
Dagvaarding II
hij op 19 oktober 2022 te Velsen-Zuid, gemeente Velsen, een portemonnee met pasjes op naam van [slachtoffer 2] en een bankpas op naam van [slachtoffer 3] voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de beperkte rol van de verdachte bij de inbraak. Voor zover de vordering van de officieren van justitie aansluit bij de duur dat de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht kan de verdediging zich verenigen met deze vordering. Indien de verdachte langer vast zou moeten blijven zitten, verzoekt de raadsman de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een inbraak in vereniging bij een juwelier en opzetheling. Anders dan de raadsman stelt, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingen van de inbraak en hij niet pas op het laatste moment wist wat hij en zijn mededaders die nacht zouden gaan doen. De verdachte is in de nacht van 30 op 31 mei 2021 gezien samen met zijn mededaders, nadat die mededaders op voorverkenning in Gorinchem zijn geweest. De verdachte is ook gezien met zijn mededaders op 1 juni 2021 terwijl zij vanuit Rijswijk onderweg waren naar Gorinchem, waarna zij weer zijn teruggereden naar Den Haag. De verdachte heeft samen met zijn mededaders op georganiseerde wijze ingebroken en met een moker en andere grote voorwerpen met fors geweld het raam van de juwelier kapot gemaakt. Door op deze wijze te handelen heeft de verdachte de benadeelde aanzienlijke schade toegebracht. Inbraken veroorzaken bovendien overlast en gevoelens van angst bij de slachtoffers en dragen ook bij aan de versterking van gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen financiële belangen, zonder rekening te houden met de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Verder heeft verdachte zich daarnaast schuldig gemaakt aan opzetheling. Dit betreft een ergerlijk feit, dat schade en overlast veroorzaakt voor de betrokkenen. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 januari 2023. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder, vóór het plegen van deze feiten, is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 14 februari 2023 en een reclasseringsadvies van een onbekende datum dat is verstrekt naar aanleiding van een opdracht gegeven op 6 augustus 2021. De reclassering geeft aan dat verdachte beïnvloedbaar is en dat sprake is van een cognitieve beperking. De verdachte is in het verleden gediagnosticeerd met ODD en in 2018 concludeerde het NIPF dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking en van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. De reclassering vindt het wenselijk om vernieuwde diagnostiek te laten plaatsvinden met daar opvolgend passende behandeling. De reclassering vermoedt dat de verdachte sociale- en risicovolle situaties en consequenties onvoldoende in kan schatten en acht interveniëring met een stringent kader geïndiceerd, gezien zijn nog jonge leeftijd, het hoge recidiverisico, de frequentie justitiecontacten en zijn houding. De kans van slagen lijkt volgens de reclassering echter zeer gering, omdat alle ingezette trajecten tot op heden niet tot gedragsverandering hebben geleid, de verdachte zich zorg mijdend toont en hij zijn afspraken bij de reclassering gedurende het schorsingstoezicht nauwelijks nagekomen is.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Gelet op de manier waarop verdachte en zijn mededaders de inbraak hebben gepleegd zoals hiervoor uiteen is gezet, moet dit feit naar het oordeel van de rechtbank worden gelijkgesteld met een ‘ramkraak’ als bedoeld in de oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Alles afwegende komt de rechtbank – met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – tot een hogere straf dan de officieren van justitie hebben geëist. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden, waarvan vier voorwaardelijk, moet worden opgelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van twee jaar verbinden en de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering, als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte weer strafbare feiten zal plegen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.553,34 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie stellen zich op het standpunt dat de vordering materiële schade betreft als gevolg van de inbraak die voldoende is onderbouwd en derhalve toewijsbaar is.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat onvoldoende duidelijk is wat de daadwerkelijke schade is geweest. Alle trouwringen dummy’s zijn vervangen, terwijl niet goed te zien is welke dummy’s daadwerkelijk zijn beschadigd, aldus de raadsman. Daarnaast moet de btw in mindering worden gebracht op gevorderde schade.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De door [slachtoffer 1] gevorderde schade van € 4.553,34 bestaat uit een bedrag van € 4.500,00 voor de trouwringen dummy’s en displays, € 227,85 voor de kosten die zijn gemaakt omdat het raam met een mokerhamer kapot is geslagen en € 325,49 in verband met krassen op de stellingkast. De benadeelde partij heeft deze kosten onderbouwd met facturen.
Ten aanzien van de btw overweegt de rechtbank dat op de factuur van de trouwringen dummy’s is te zien dat het bedrag van € 4.000,00 exclusief btw is. Uit de overige facturen blijkt dat de bedragen van € 227,85 en € 325,49 inclusief 21% btw zijn. Omdat de benadeelde partij een onderneming is kan zij de btw verrekenen, zodat in zoverre geen sprake is van schade. De gevorderde btw van in totaal € 96,04 (€ 39,55 + € 56,49) zal dan ook worden afgewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de overige gestelde schade van € 4.457,30 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.457,30.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 juni 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom aansprakelijk voor schade die door dit feit aan de benadeelde partij is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.457,30, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
Indien de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, is hij niet verplicht om dat deel te betalen aan de Staat en indien de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, is de verdachte niet verplicht om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

Omdat de verdachte tijdens de terechtzitting afstand heeft gedaan van de inbeslaggenomen voorwerpen, hoeft de rechtbank hierover geen beslissing meer te nemen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
diefstal door twee of meer personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van dagvaarding II:
opzetheling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 4 (vier) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met:
- [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 2] 1997;
- [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 1997;
- [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 4] 1997
- [naam 4] , geboren op [geboortedag 5] 2000;
- [naam 5] , geboren op [geboortedag 6] 2000;
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
2. zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
3. actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova+ of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt, en zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
4. meewerkt aan uitgebreide diagnostiek en de daaruit voortkomende passende behandeling volgt bij de forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke instelling;
5. indien de reclassering dit nodig acht, gedurende de proeftijd (of zoveel korter als de reclassering nodig vindt) verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
6. meewerkt aan het vinden van dagbesteding in de vorm van werk, vrijwilligerswerk
of opleiding (indien dit mogelijk is);
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om te betalen een bedrag van € 4.457,30, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag waarop dit bedrag is betaald, aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.457,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van (in totaal) 54 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T. Paulides, voorzitter,
mr. R. Wieringa, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2023.