ECLI:NL:RBDHA:2023:2324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
20/6844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. U. Arslan, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze met ingang van 1 oktober 2017, stellende dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 24 november 2021 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft een onafhankelijke neuroloog benoemd om de medische situatie van eiser te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er geen nieuwe of zwaardere beperkingen waren dan eerder vastgesteld door de verzekeringsarts. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering per 1 oktober 2017, omdat er geen toename van klachten was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6844

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. U. Arslan),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

In het besluit van 5 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd met ingang van 1 oktober 2017 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan eiser toe te kennen.
In het besluit van 8 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2021 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. G. Grujić namens zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen het onderzoeksverslag van 14 april 2021 behorende bij de huidige uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) over te leggen.
Nadat verweerder het onderzoeksverslag had ingediend, heeft eiser daar op 7 december 2021 op gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens een onafhankelijke neuroloog als deskundige benoemd.
Op 20 september 2022 heeft de deskundige een rapport uitgebracht.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft verweerder op het rapport gereageerd.
Bij brief van 17 november 2022 heeft eiser hierop gereageerd.
Nadat geen van partijen te kennen heeft gegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten
.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als tuinbouwmedewerker voor ongeveer 38 uur per week. Na het einde van zijn dienstverband per 11 februari 2005 is eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 21 december 2005 heeft eiser zich vanuit de WW ziek gemeld met psychische klachten en is aan hem een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 16 september 2008 heeft verweerder een WIA-uitkering aan eiser toegekend per 19 december 2007. Eiser werd 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Bij besluit van 22 december 2015 heeft verweerder eiser laten weten dat zijn loonaanvullingsuitkering op grond van de wet WIA niet wijzigt. De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 38,57%. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is bij besluit van 3 mei 2017 gegrond verklaard en verweerder heeft besloten om de WIA-uitkering van eiser met ingang van twee maanden en een dag na dagtekening van dit besluit te beëindigen omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is in de uitspraak van 4 juli 2018 door deze rechtbank ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2018:7598). Deze uitspraak is door de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van 9 april 2020 bevestigd (ECLI:NL:CRVB:2020:918).
1.4.
Op 5 juli 2019 heeft eiser zich per 1 oktober 2017 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Eiser geeft aan dat hij door lichamelijke en geestelijke gezondheidsproblemen niet in staat is om te werken. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een herbeoordeling verricht. Het betreft een zogenoemde Amber-beoordeling in welk verband verzekeringsgeneeskundig heeft plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de mogelijkheden van eiser om te werken niet minder zijn geworden door dezelfde ziekteoorzaak. Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor een WIA-uitkering per 1 oktober 2017. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Eiser heeft per 1 oktober 2017 geen recht op een WIA-uitkering omdat er per die datum geen sprake is van een toename van de klachten die eiser eerder had. Dit standpunt is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 17 september 2020.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert – samengevat weergegeven – aan dat verweerder zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft onderschat. De klachten en de psychische gesteldheid van eiser zijn ernstig verslechterd. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de brief van de psycholoog van 3 februari 2020 en de fysiotherapeutische diagnose lijkt terzijde te zijn geschoven. Eiser staat momenteel onder behandeling van diverse medische behandelaren. Gezien het bovenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Ter onderbouwing heeft eiser de volgende medische stukken overgelegd: een brief van de psycholoog van 3 februari 2020, brieven van de fysiotherapeut van 7 juli 2020 en 16 november 2020, een brief van de huisarts van 16 november 2020, een brief van de reumatoloog van 24 juli 2020, een brief van de KNO-arts van 10 maart 2020, een brief van de neuroloog van 2 juli 2018 en een medicatieoverzicht en een medicatiepaspoort van de apotheek, beide van 12 november 2020.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent arbeids(on)geschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1.
Eiser is op het spreekuur van 28 november 2019 lichamelijk geobserveerd en psychisch onderzocht door de primaire verzekeringsarts. De primaire verzekeringsarts heeft verder dossieronderzoek verricht. Hierbij is ook de ruime hoeveelheid informatie van de behandelend sector en de door eiser ingevulde vragenlijst bestudeerd. Ten slotte is er informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog. De primaire verzekeringsarts heeft van zijn bevindingen op 4 februari 2020 een rapport opgesteld. Daarin overweegt hij dat uit de vele dossiergegevens blijkt dat eiser al jaren pijnklachten heeft. Deze konden niet worden geduid als rechtstreeks gevolg van een somatische aandoening. Eiser heeft ook psychische klachten. Hij is door verschillende behandelaren en instanties onderzocht, waarna ook tweemaal een psychiatrische expertise is verricht. De conclusies zijn niet eensluidend. Tijdens de beroepsprocedure tegen het besluit van 3 mei 2017 is eveneens een psychiatrische expertise aangevraagd. De geraadpleegde deskundige kon kennelijk niet aangeven of er sprake is van bewust of onbewust misleiden van de onderzoeker. De deskundige adviseert ter observatie een opname op een (neuro)psychiatrische ouderenafdeling van tenminste zes weken. Het huidige klachtenpatroon van eiser, zoals blijkt uit de vragenlijst, de hetero-anamnese van de dochter van eiser, de door de rechter ingeschakelde deskundige en de bevindingen bij eigen observatie, komen overeen met het beeld zoals geschetst door de verzekeringsarts b&b in het medisch oordeel behorend bij het besluit van 3 mei 2017. Uit de brief van de psycholoog van 3 februari 2020 blijken geen nieuwe medische feiten. De primaire verzekeringsarts concludeert dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen door dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na eerdere schatting.
6.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b dossierstudie verricht. Van zijn onderzoeksbevindingen heeft hij op 17 september 2020 een rapport uitgebracht. Daarin overweegt hij dat in de bezwaarfase geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen. Anders dan gesteld, heeft de primaire verzekeringsarts de lichamelijke klachten van eiser wel meegewogen. Een verdere verslechtering van lichamelijke klachten in de verzekerde periode is niet overtuigend geobjectiveerd. De brief van de psycholoog is ook meegewogen. De psycholoog stelt op basis van het door eiser vertoonde gedrag ernstiger diagnoses op psychiatrisch gebied. Echter hebben eerder al verschillende psychiaters zulke ernstige psychiatrische beelden niet kunnen bevestigen. Een door de rechtbank ingeschakelde psychiater heeft op 12 februari 2018 gesteld dat het door eiser getoonde gedrag niet te duiden is als passend bij een bekende psychiatrische aandoening. De brief van de psycholoog kan dan ook geen aanleiding geven om per 1 oktober 2017 en hierna wel uit te gaan van een ernstige psychiatrische ziekte. Alles overwegende is er geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
6.3.
Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 8 december 2020 een aanvullend rapport uitgebracht. De ingebrachte informatie is goeddeels al bekend en geeft geen aanleiding het standpunt te herzien. De brieven van de neuroloog en de psycholoog waren al bekend en zijn reeds meegewogen in het medisch oordeel. De brieven van de fysiotherapeut zijn niet wezenlijk anders dan het eerdere verslag van 5 november 2019 van de fysiotherapeut dat reeds is meegewogen. De ingebrachte brieven van de reumatoloog en de huisarts verschaffen geen wezenlijk nieuwe gegevens. Uit de brief van de KNO-arts volgen behalve een verstopte neus, geen bijzonderheden.
6.4.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen het onderzoeksverslag van 14 april 2021 behorende bij de huidige ZW-uitkering te overleggen. Eiser heeft in reactie op het onderzoeksverslag aangevoerd dat de verzekeringsarts terecht heeft geconcludeerd dat hij niet arbeidsgeschikt is en ook nog niet re-integreerbaar.
6.5.
Gezien het geschil tussen partijen over de belastbaarheid van eiser heeft de rechtbank aanleiding gezien om een neuroloog als deskundige te benoemen. De rechtbank heeft daartoe A. Verrips aangezocht. Daarbij heeft de rechtbank de deskundige verzocht gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vraag of de belastbaarheid van eiser op de datum in geding juist is vastgesteld.
6.6.
De deskundige heeft het dossier bestudeerd en eiser op 23 juni 2022 medisch onderzocht. Op 20 september 2022 heeft de deskundige een rapport uitgebracht. Daarin beschrijft hij dat eiser voornamelijk last heeft van hoofdpijn en rugpijn. Bij het neurologische onderzoek is er sprake van een aanzienlijke hoeveelheid inconsistenties en discongruenties. Het contact met onderzoeker is afwijkend. Bij het testen van de gezichtsvelden is er een discongruentie met betrekking tot het niet kunnen waarnemen van het rechter gezichtsveld waarbij de ogen wel naar rechts bewegen op het moment van bewegen van de vinger. Tevens een inconsistentie met betrekking tot de spierkracht in de testsituatie en de geobserveerde situatie. De gevoelsstoornissen welke worden aangegeven bij het onderzoek corresponderen niet met een bekend neurologisch innervatiepatroon. De beide achillespeesreflexen zijn afwezig, dit kan berusten op de al jarenlang bestaande diabetes mellitus. Daarnaast is er sprake van hypertone cervicale musculatuur, en drukpijn over de gehele paravertebrale musculatuur, bilateraal, de scapulae, suboccipitaal en bitemportaal. Concluderend is er sprake van een langdurig bestaande chronische dagelijkse hoofdpijn, gezien het opgegeven gebruik van analgetica is een medicatieovergebruik component als belangrijke oorzaak zeer aannemelijk. Daarnaast is er sprake van een gegeneraliseerd pijnsyndroom zonder dat er bij het neurologisch onderzoek specifieke uitvals- of prikkelingsverschijnselen kunnen worden vastgesteld welke kunnen passen bij een laesie van het perifere of centrale zenuwstelsel. Op de datum in geding, 1 oktober 2017, was er bij eiser sprake van een chronisch dagelijkse hoofdpijn met daarbij een medicatie-overgebruik component. Daarnaast was er sprake van een gegeneraliseerd pijnsyndroom. De deskundige is van mening dat er niet meer en/of zwaardere beperkingen gelden voor eiser dan door de verzekeringsarts in zijn rapport van 4 februari 2020 zijn vastgesteld. De inconsistenties en discongruenties bij het neurologisch onderzoek wijzen op het bestaan van een functionele neurologische stoornis. Daarnaast overweegt de deskundige dat de door eiser geuite actieve doodswens de deskundigheid van de neuroloog overstijgt en het vakgebied van de psychiater betreft. De vraag die door de psychiater beantwoord zou kunnen worden, is: welke als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in de gezondheidstoestand heeft eiser thans.
6.7.
Bij brief van 25 oktober 2022 heeft verweerder gereageerd op het rapport van de deskundige. De verzekeringsarts b&b constateert dat de neuroloog het eens is met de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Anders dan de neuroloog ziet de verzekeringsarts b&b geen indicatie voor een psychiatrische expertise. Welke beperkingen eiser op psychiatrisch gebied thans zou ondervinden, is in het kader van deze procedure niet van belang. Immers gaat het om de toestand rond de datum in geding, die al vijf jaar geleden is verstreken. Daarnaast is eiser drie maanden na de datum in geding gezien door een door de rechtbank ingeschakelde deskundige. Deze psychiater stelt onder verwijzing naar zijn rapport van 12 februari 2018 dat het door eiser getoonde gedrag niet is te duiden als passend bij een bekende psychiatrische aandoening. Daarmee is een oordeel van een door de rechtbank aangewezen psychiater voor de belastbaarheid rond de datum in geding al bekend.
6.8.
In zijn reactie op het deskundigenrapport stelt eiser dat de neuroloog terecht heeft vastgesteld dat er sprake is van inconsistenties en discongruenties die wijzen op het bestaan van een functionele neurologische stoornis. Eiser kan zich echter niet verenigen met het standpunt van de neuroloog dat er niet meer en/of zwaardere beperkingen voor hem dienen te gelden. Dit standpunt is ook niet gemotiveerd. Nader onderzoek door een psychiater is noodzakelijk gezien de langdurige en complexe psychische problematiek van eiser. Dat eiser eerder is gezien door een door de rechtbank ingeschakelde psychiater, doet hier geen afbreuk aan.
6.9.
Volgens vaste rechtspraak dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
6.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van het oordeel van de deskundige af te wijken. De rechtbank overweegt daartoe dat zij het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig acht. De deskundige heeft eiser gesproken en onderzocht en alle klachten alsook het medisch dossier van eiser in kaart gebracht. De deskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemotiveerd waarom hij meer beperkingen niet nodig acht. Daarbij is van belang dat niet is gebleken, dat de functionele neurologische stoornis waarvan de deskundige vermoedt dat die oorzaak is van de door hem geconstateerde inconsistenties en discongruenties bij het neurologisch onderzoek, op de datum in geding al aanwezig was. De overige door de deskundige genoemde aandoeningen bij eiser op de datum in geding waren ook bij de verzekeringsartsen al bekend. Dat de deskundige van mening was dat er geen aanleiding was om meer beperkingen aan te nemen dan door de verzekeringsarts in zijn rapport van 4 februari 2020 zijn vastgesteld, acht de rechtbank daarom niet onbegrijpelijk. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om een psychiater als deskundige te benoemen nu er al in opdracht van de rechtbank onderzoek door een psychiater heeft plaatsgehad dat ziet op de datum in geding. Eiser heeft tijdens het onderzoek bij de deskundige gemeld dat hij een doodswens heeft. Hoewel dit uiteraard zeer zorgelijk is, is dit een omstandigheid van ver na de datum in geding en daarom niet van invloed op de beoordeling van het beroep. De rechtbank raadt eiser aan deze gedachten te bespreken met zijn behandelend psycholoog.
De rechtbank ziet geen grond om de deskundige niet te volgen in zijn conclusies.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er bij eiser geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Verweerder heeft eiser dan ook terecht niet in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering per 1 oktober 2017.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.