ECLI:NL:RBDHA:2023:2323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
21/1529 en 21/1530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning en relativiteitsvereiste in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in de zaken 21/1529 en 21/1530, waarbij eisers I en II beroep hebben ingesteld tegen de bestreden besluiten van het college van Burgemeester en wethouders van Delft. Deze besluiten betroffen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het dichtmaken van een opening in het dak en het plaatsen van ramen in bestaande kozijnen op een locatie in Delft. Eisers, die naast de vergunninghouder wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en stellen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en het bouwbesluit. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld op 11 november 2022.

De rechtbank overweegt dat de vergunninghouder een aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft ingediend, die is verleend door verweerder. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan, omdat de uitleg van de term 'vergroten' in het bestemmingsplan niet van toepassing is op de inhoud van het bijgebouw. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet voldoen aan het relativiteitsvereiste, wat betekent dat zij geen beroep kunnen doen op de brandveiligheidseisen van het bouwbesluit, omdat deze niet zijn bedoeld ter bescherming van hun belangen. De rechtbank volgt de argumenten van verweerder en oordeelt dat de bestreden besluiten rechtmatig zijn.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/1529 en 21/1530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2023 in de zaken tussen

[eisers 1] e.a., uit [woonplaats], eisers I

gemachtigde: mr. S. Zuethoff,

[eisers 2] e.a., uit [woonplaats], eisers II

gemachtigde: B. Benard,
en

het college van Burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

gemachtigde: J.A.M. Koll.
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij] e.a.te [woonplaats], vergunninghouder
gemachtigde: C.J. Visser.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het dichtmaken van een opening in het dak en het plaatsen van ramen in bestaande kozijnen op de locatie [adres] [nummer] in [plaats].
Bij besluiten van 14 januari 2021 (bestreden besluit I en II) heeft verweerder de bezwaren van eisers I en II tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers I en II hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 november 2022 gelijktijdig op zitting behandeld. Eisers I en II zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. K.L. Markerink waarnemend voor mr. S. Zuethoff. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door een gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 25 juni 2020 heeft vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het dichtmaken van een opening in het dak en het plaatsen van ramen in bestaande kozijnen op de locatie [adres] [nummer] in [plaats]. De aanvraag ziet op de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In het primaire besluit heeft verweerder deze vergunning verleend. Eisers I en II wonen allen vlak naast vergunninghouder en hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. In de bestreden besluiten heeft verweerder onder aanvulling van de motivering het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat het bouwplan in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan ‘Binnenstad 2012’ (bestemmingsplan) en voldoet aan het bouwbesluit.
3.1.
Eisers I kunnen zich niet verenigen met bestreden besluit I en voeren hiertegen aan dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, meer specifiek met artikel 11.2.2 onder h van de planregels, omdat het bijgebouw wordt vergroot. Daarnaast is bestreden besluit I in strijd met het bouwbesluit, meer in het bijzonder wegens de brandveiligheid en is er strijd met de redelijke eisen van welstand.
3.2.
Eisers II kunnen zich evenmin verenigen met bestreden besluit II en voeren hiertegen aan dat in bestreden besluit II nieuwe bouwtekeningen zijn toegevoegd en dat dit onzorgvuldig is. Daarnaast is er strijd met het bestemmingsplan omdat het bijgebouw wordt vergroot door het dichtmaken van het dakterras.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Juridisch kader
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd wordt in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand. Een omgevingsvergunning wordt slechts geweigerd indien zich een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden voordoet. Doet geen van deze weigeringsgronden zich voor, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend.
Ter plaatse van het bouwplan geldt op grond van het vigerende bestemmingsplan Binnenstad 2012 de bestemming “Gemengd – Creatief grachtengebied”. Deze gronden zijn onder meer bestemd voor wonen en in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten alsook kantoor.
Op grond van artikel 11.2.2 onder h van de planregels gelden voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak de regels van artikel 26 en mogen bestaande omgevingsvergunningplichtige aan- en uitbouwen en bijgebouwen die niet voldoen aan hetgeen in dit sublid en in artikel 26 is bepaald, worden gehandhaafd en vernieuwd, maar niet worden vergroot.
Op grond van artikel 11.2.2 onder e van de planregels gelden voor het bouwen van bouwwerken buiten het bouwvlak de regels van artikel 26.
Indien het bouwen van bijgebouwen op grond van artikel 4a lid 1 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) niet is aangewezen als activiteit waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, is het bouwen van bijgebouwen toegestaan mits voldaan wordt aan de in artikel 2, derde lid en artikel 4a, tweede lid, onder b van Bijlage II van het Bor genoemde eisen.
Bestemmingsplan (eisers I en eisers II)
5.1.
Eisers I en II voeren aan dat het bouwplan in strijd is met artikel 11.2.2 onder h van de planregels omdat het bijgebouw niet mag worden vergroot. Door het dakterras bij het bijgebouw te trekken, wordt het bijgebouw wel vergroot. De rechtbank begrijpt dat eisers I en II hiermee doelen op een vergroting van de inhoud van het bijgebouw. Eisers I voeren verder nog aan dat er strijd is met artikel 11.2.2 onder e van de planregels omdat de bouwactiviteit niet past binnen de voorwaarden van artikel 3 van Bijlage II van het Bor. Eisers I vrezen bovendien dat het bijgebouw gebruikt zal worden als zelfstandige woonruimte.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de bestreden besluiten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan en overweegt hiertoe het volgende. In geschil is de uitleg van de term vergroten als bedoeld in artikel 11.2.2 onder h van de planregels. De rechtbank leest dit in het licht van de strekking van het gehele artikel. In de leden a tot en met g van artikel 11.2.2 onder h worden de dimensies hoogte en diepte genoemd. De rechtbank legt de bepaling dan ook in deze zin uit, hetgeen tevens inhoudt dat de rechtbank niet toetst of de inhoud van het bijgebouw wordt vergroot. De rechtbank ziet niet dat het bijgebouw in hoogte of diepte wordt uitgebreid. In zoverre is geen strijd met artikel 11.2.2 onder h van de planregels. Nu daarbij genoemd artikellid tevens is aan te merken als de relevante bouwregel leidt een verdere toetsing aan artikel 26, derde lid, van het bestemmingsplan niet tot andere conclusie.
5.3.
De rechtbank overweegt voorts dat toetsing aan artikel 11.2.2. onder e van de planregels niet aan de orde is, nu in dezen sprake is van een bestaand bijgebouw, waarvoor artikel 11.2.2. onder h is opgenomen. De rechtbank komt aldus niet toe aan de eisen genoemd in artikel 2, derde en zevende lid en artikel 3 van Bijlage II van het Bor.
5.4.
De rechtbank volgt eisers I en II evenmin in hun stelling dat het bijgebouw wordt vergroot omdat het zogenoemde dakterras bij het bijgebouw wordt getrokken. De rechtbank hecht er in dit verband aan op te merken dat het zogenoemde dakterras blijkens de overgelegde foto’s de uiterlijke verschijning heeft van een kamer met in een hoek een opening in het plafond. Deze stand van zaken bestond reeds vanaf de afgifte van de vergunning van 19 oktober 1999. Het dichtmaken van het plafond/dak brengt hierin geen wezenlijke verandering.
5.5.
Voor zover eisers I vrezen voor het gebruik van het bijgebouw als zelfstandige woonruimte, overweegt de rechtbank de bouwvergunning hier ter beoordeling voorligt. Het gebruik als zelfstandige woonruimte is niet vergund. Mocht hier sprake van zijn, dan betreft dit een handhavingskwestie.
Bouwbesluit (eisers I)
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat het bouwbesluit voorschriften bevat met betrekking tot het bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken. Als een derde zich hierop beroept, moet worden gekeken of het zogenoemde relativiteitsvereiste hier niet aan in de weg staat. Immers, indien een regel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept, kan diegene hier geen beroep op doen.
6.2.
Eisers I voeren aan dat het voor hen onduidelijk is voor welke functies het bijgebouw in gebruik zal worden genomen. Dit is van belang omdat dan duidelijk is welke brandveiligheidseisen uit het bouwbesluit van toepassing zijn en of hieraan wordt voldaan. Verweerder heeft hier kennelijk niet aan getoetst. Subsidiair voeren eisers I aan dat, gelet op de definities in het bouwbesluit, de inhoud van het bijgebouw wordt vergroot.
6.3.
De rechtbank toetst eerst aan het relativiteitsvereiste. Ter zitting is gebleken dat de bewoner van nummer 143 een bijgebouw op een meter afstand van het litigieuze bijgebouw heeft. De overige eisers wonen minstens 15 meter van het bijgebouw vandaan. Naar het oordeel van de rechtbank woont slechts de eiser die woont op nummer 143 nabij genoeg om zich te kunnen beroepen op de bescherming ter zake van brandveiligheid. De overige eisers voldoen niet aan het relativiteitsvereiste.
6.4.
De rechtbank dient vervolgens met het oog op de belangen van de bewoner van nummer 143 te bezien of voldaan is aan de brandveiligheidseisen.
6.5.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat een aannemelijkheidstoets is uitgevoerd ten aanzien van de vergunde functies. Verweerder heeft het aannemelijk geacht dat is voldaan aan de brandveiligheidsvereisten, in die zin dat geen gevaar voor overslag wordt aangenomen. Het is veeleer aannemelijk geacht dat de brandwerendheid van het bijgebouw met het dichtzetten van het dak en de ramen is verbeterd.
6.6.
Eisers I (en II) achten een aannemelijkheidstoets onvoldoende. Zij achten het daarbij niet ondenkbaar dat het dichtmaken van het dak de brandveiligheid vermindert en de kans op overslag juist vergroot.
6.7.
De rechtbank constateert dat eisers I (en II) geen contraexpertise hebben overgelegd waaruit blijkt dat de brandveiligheid in het geding is. Uit het memo brandveiligheid dat zij hebben overgelegd, blijkt niet dat niet is voldaan aan de vereisten voor brandveiligheid. De rechtbank acht ook overigens de toelichting van verweerder op de aannemelijkheidstoets niet onbegrijpelijk. De rechtbank volgt eisers I dan ook niet in hun stellingen.
6.8.
Voor zover eisers I zich beroepen op het bouwbesluit om aan te klagen dat de inhoud van het bijgebouw wordt vergroot, overweegt de rechtbank dat een beroep hierop sneuvelt op het voornoemde relativiteitsvereiste; de regelgeving terzake strekt niet ter bescherming van de belangen van eisers I.
Welstand (eisers I)
7.1.
Eisers I voeren tot slot aan dat het onduidelijk is of en zo ja, op welke wijze bij de afweging aandacht is geschonken aan de eventuele monumentale en cultuurhistorische waarde van het bijgebouw.
7.2.
De rechtbank constateert dat aan de bestreden besluiten een welstandsadvies van 2 juli 2020 ten grondslag ligt. Blijkens dit advies heeft de welstandscommissie geconstateerd dat het plan voldoet aan de van toepassing zijnde beoordelingscriteria uit de Welstandsnota Delft.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet heeft mogen baseren op het welstandsadvies. In het bijzonder geldt in dit verband dat eisers I geen contraexpertise hebben overgelegd.
Tekeningen (eisers II)
8. De rechtbank acht het anders dan eisers II niet onzorgvuldig dat bij de heroverweging van het primaire besluit nieuwe bouwtekeningen aan de vergunning zijn toegevoegd ten einde een gebrek te herstellen. Eisers II hebben daarbij overigens geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de bouwtekeningen noch duidelijk gemaakt waarom zij hier een belang bij hebben.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.