In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, een rechtspersoon die zich inzet voor natuurbescherming, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Burgemeester en Wethouders van Westland, dat op 23 juni 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het ruimen en ontgraven van een begraafplaats. Eiseres stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat alleen diegenen wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken als belanghebbende worden aangemerkt.
De rechtbank overwoog dat hoewel eiseres zich richt op natuurbescherming en haar statutaire doelstellingen en geografische werkgebied relevant zijn, het voorliggende besluit niet gericht is op de bescherming van de natuur. Het betreft een vergunning voor grondwerkzaamheden met voorwaarden voor de bescherming van archeologische waarden. De rechtbank concludeerde dat het besluit niet ter beoordeling lag van de belangen waarvoor eiseres opkomt, en dat zij daarom niet als belanghebbende kon worden aangemerkt.
Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of restitutie van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.