ECLI:NL:RBDHA:2023:2314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
NL23.3048
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een Dublinclaimant tegen de overdracht aan Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023, wordt het beroep van eiser, een Algerijnse nationaliteit houder, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had zijn asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Bulgarije volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn aanvraag. Eiser betoogde dat hij bij overdracht aan Bulgarije te maken zou krijgen met pushbacks, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij een reëel risico liep op een behandeling in strijd met deze artikelen. De rechtbank baseerde haar oordeel op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser had geen concrete aanknopingspunten aangedragen die zouden wijzen op een schending van deze verplichtingen ten aanzien van hem als Dublinclaimant.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Eiser had niet voldoende bewijs geleverd om zijn stellingen te onderbouwen, en de rechtbank volgde de argumenten van de staatssecretaris dat er een expliciet claimakkoord was op basis van de Dublinverordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3048

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 31 januari 2023 (bestreden besluit) waarin de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.3050, op 24 februari 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
3. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Bulgarije op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Volgens de staatssecretaris kan ten aanzien van Bulgarije worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] . Zo heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije te maken zal krijgen met een pushback.
Kan de staatssecretaris uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser voert aan dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat Bulgarije zich schuldig maakt aan pushbacks. Eiser verwijst naar uitspraken van deze rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Op zitting heeft de gemachtigde van eiser nog gewezen op het AIDA Country Report: Bulgaria 2021 (AIDA rapport) en gesteld dat ook sprake is van andere gebreken in het Bulgaarse opvang- en asielsysteem. Eisers overdracht aan Bulgarije is daarom in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De staatssecretaris moet nader onderzoek doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije.
4.1
De rechtbank volgt eiser niet. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris er in het algemeen van uit gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Bulgarije dit tegenover hem niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Eiser heeft zijn stellingen niet onderbouwd, anders dan door te verwijzen naar uitspraken van deze rechtbank en de Afdeling en in het algemeen naar het AIDA rapport. Weliswaar volgt hieruit dat in Bulgarije pushbacks plaatsvinden, ook van vreemdelingen die zich op het grondgebied van Bulgarije bevinden, maar eiser heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij, als Dublinclaimant, bij overdracht aan Bulgarije te maken zal krijgen met een pushback. De staatssecretaris heeft in dit kader toegelicht dat sprake is van een expliciet claimakkoord op basis van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. In dat geval, zo blijkt uit pagina 39 van het AIDA rapport, wordt de Dublinclaimant overgebracht naar een opvangvoorziening. Eiser heeft dit niet (gemotiveerd) bestreden. Het AIDA rapport bevat verder geen concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten na hun overdracht aan Bulgarije te maken krijgen met pushbacks. Bovendien volgt uit eisers verklaringen dat hij in Bulgarije is toegelaten tot de asielprocedure en dat hij daar opvang heeft gehad.
4.2
Voor zover eiser stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar is, heeft de staatssecretaris terecht verwezen naar de uitspraken van de Afdeling van
13 april 2022 [4] over Kroatië en 8 september 2022 [5] over Slovenië. Uit deze uitspraken volgt dat de omstandigheid dat er pushbacks (Kroatië) of overbrengingen (Slovenië) plaatsvinden, ook als die pushbacks/ overbrengingen vreemdelingen raken die zich op het grondgebied van de lidstaat bevinden, op zichzelf onvoldoende is om te concluderen dat die lidstaat zich ten aanzien van Dublinclaimanten niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Om tot die conclusie te komen is nodig dat er daarnaast concrete aanknopingspunten bestaan dat de pushbacks/ overbrengingen ook plaatsvinden ten aanzien van Dublinclaimanten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dat niet aannemelijk gemaakt. Tot slot heeft eiser niet geconcretiseerd welke andere gebreken het Bulgaarse opvang- en asielsysteem kent waarmee hij, als Dublinclaimant, te maken zal krijgen.
4.3
Uit het voorgaande volgt dat eisers stelling dat er in Bulgarije pushbacks plaatsvinden, niet leidt tot de conclusie dat eiser, als Dublinclaimant, bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Eisers verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van
7 oktober 2022 [6] leidt niet tot een ander oordeel omdat deze uitspraak geen inhoudelijk oordeel geeft over de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije. De beroepsgrond slaagt niet.
Moet deze zittingsplaats van de rechtbank de uitspraken volgen van andere zittingsplaatsen?
5. De gemachtigde van eiser heeft op zitting gesteld dat de rechtbank de rechtseenheid moet bewaken en geen uitspraak mag doen die ongunstiger is voor eiser dan de uitspraken van andere zittingsplaatsen in Dublin-Bulgarije zaken, als dat niet is terug te voeren op individuele omstandigheden. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser niet. Er bestaat geen rechtsregel die de zittingsplaatsen ertoe verplicht om afspraken te maken over de afdoening van (Dublin)zaken. Er bestaat ook geen rechtsregel die deze zittingsplaats van de rechtbank verplicht de voor eiser meest gunstige uitspraken van andere zittingsplaatsen te volgen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Lok, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie