ECLI:NL:RBDHA:2023:2312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
C/09/631815 / HA ZA 22-552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in een interregionale handelszaak met betrekking tot een geldleningsovereenkomst

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid in een handelszaak. De eiser Annexis International B.V. vorderde hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 100.000, voortvloeiend uit een geldleningsovereenkomst. De gedaagden, die woonachtig zijn op Curaçao, stelden dat de rechtbank zich onbevoegd diende te verklaren. De rechtbank heeft de procedure en de relevante feiten in detail besproken, waaronder de gang van zaken rondom de dagvaarding en de incidentele conclusies van de partijen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak een interregionaal karakter heeft, wat betekent dat de bevoegdheid moet worden beoordeeld aan de hand van het internationaal privaatrecht. De rechtbank heeft de bepalingen van de Brussel I bis-Verordening in overweging genomen, met name artikel 8 lid 1, dat de mogelijkheid biedt om meerdere verweerders in één rechtsgebied te dagvaarden, en artikel 7 lid 1 sub a, dat betrekking heeft op verbintenissen uit overeenkomst. Aangezien de geldleningsovereenkomst in Nederland is uitgevoerd, concludeerde de rechtbank dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de vordering van Annexis.

De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagden afgewezen en de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 22 maart 2023 voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P. Dondorp.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/631815 / HA ZA 22-552
Vonnis in incident van 8 februari 2023
in de zaak van
ANNEXIS INTERNATIONAL B.V., te Sittard,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. B.H.A. Augustin, te Maastricht,
tegen

1.[gedaagde01] , wonende te [woonplaats01] , Curaçao,

gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.A.J. Hendriks, te Maasdijk,
2.
[gedaagde02], te [woonplaats01] , Curaçao,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.A.J. Hendriks, te Maasdijk,
3.
CARRIBEAN ONLINE HOLDING B.V., te [woonplaats01] , Curaçao,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.A.J. Hendriks, te Maasdijk,
4.
E-MARKETING B.V., te [woonplaats01] , Curaçao,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.A.J. Hendriks, te Maasdijk,
5.
DREAMS IN ACTION B.V., te Den Haag,
gedaagde,
niet verschenen,
6.
MARKETING MAVEN B.V., te Den Haag,
gedaagde,
niet verschenen,
7.
THE FRANCHISE MARKETING GROUP B.V., te Den Haag,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna Annexis, [gedaagden 1 t/m 4] (gedaagden 1 tot en met 4) en Dreams in Action c.s. (gedaagden 5 tot en met 7) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van 4 april 2022, waarbij [gedaagden 1 t/m 4] zijn gedagvaard, met producties;
  • het exploot van 7 april 2022, waarbij Dreams in Action c.s. zijn gedagvaard, met producties;
  • de rolbeslissing van 20 juli 2022, waarin is bepaald dat Dreams in Action c.s. opnieuw moeten worden opgeroepen;
  • het herstelexploot van 27 juli 2022;
  • de incidentele conclusie van [gedaagden 1 t/m 4] ter zake het ontbreken van rechtsmacht, met producties;
  • de incidentele antwoordconclusie van Annexis, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In de hoofdzaak vordert Annexis, samengevat, hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van € 100.000 met rente en vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Hieraan legt Annexis ten grondslag dat zij met gedaagden een geldleningsovereenkomst is aangegaan en dat gedaagden in gebreke zijn gebleven met terugbetaling van het geleende bedrag.
2.2.
[gedaagden 1 t/m 4] vorderen in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen jegens hen.
2.3.
Annexis concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna voor zover van belang ingegaan.
2.5.
Omdat [gedaagden 1 t/m 4] woonplaats hebben op Curaçao, is er sprake van een zaak met een interregionaal karakter. Op grond van artikel 38 lid 3 Statuut Koninkrijk kunnen bij rijkswet regels worden gesteld omtrent interregionaal privaatrechtelijke onderwerpen, waaronder de interregionale bevoegdheid, maar dat is tot op heden niet gebeurd. Daarom moet de interregionale bevoegdheid worden vastgesteld door zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de bevoegdheidsbepalingen die gelden op het terrein van het internationaal privaatrecht. Daarbij komt voorrang toe aan verdragen en Europese verordeningen boven nationaal recht. Alleen indien een verdrags- of verordeningsregel ontbreekt, althans in een internationale situatie niet van toepassing zou zijn, of zich anderszins niet voor overeenkomstige toepassing leent, dient de rechter zijn bevoegdheid te bepalen aan de hand van artikelen 1‑14 Rv [1] .
2.6.
Er is sprake van een handelszaak, wat meebrengt dat de interregionale bevoegdheid dient te worden getoetst aan de hand van de Brussel I bis-Vo. [2]
2.7.
Artikel 8 lid 1 Brussel I bis-Vo bepaalt dat een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, in het geval er meerdere verweerders zijn, ook kan worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van één van de verweerders (in een andere lidstaat) op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Deze bepaling leidt in deze zaak niet tot rechtsmacht en bevoegdheid van de rechtbank Den Haag, reeds omdat Curaçao geen lidstaat is en [gedaagden 1 t/m 4] dus zelf geen woonplaats hebben in een lidstaat. De rechtbank gaat daarom niet in op de stelling van [gedaagden 1 t/m 4] in dat verband dat Actions c.s. ten tijde van het uitbrengen van het herstelexploot waren opgehouden te bestaan en daarom niet in rechte konden worden betrokken.
2.8.
De Nederlandse rechter kan wel interregionale bevoegdheid ontlenen aan artikel 7 Brussel I bis-Vo, gelet op het volgende.
2.9.
Artikel 7 lid 1 sub a Brussel I bis-Vo bepaalt dat een persoon ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, zoals in dit geval de rekening courant kredietovereenkomst, kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
2.10.
Een geldleningsovereenkomst, zoals deze rekening courant kredietovereenkomst, is een overeenkomst voor de verstrekking van diensten als bedoeld in artikel 7 lid 1 sub b Brussel I bis-Vo. [3] . In dit geval is de dienst - de kredietverlening - volgens de overeenkomst in Nederland verstrekt, nu blijkens artikel 1.2 van de overeenkomst (productie 1 van Annexis) de geldbedragen werden verstrekt door Annexis vanaf haar Nederlandse bankrekening op de Nederlandse bankrekening [rekeningnummer] ten name van [gedaagde02] . Van deze wijze van verstrekking is in de 1e Annex bij de overeenkomst, waarbij het krediet is verhoogd (productie 2 van Annexis) niet afgeweken. Uit dit een en ander volgt dat de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering van Annexis jegens [gedaagden 1 t/m 4] kennis te nemen. De incidentele vordering zal dus worden afgewezen.
2.11.
De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 22 maart 2023 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023. [4]

Voetnoten

1.vgl. HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1063
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europese Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking) (PbEU 2012, L 351/1).
3.vgl. HvJ EU 15 juni 2017, C-249/16, ECLI:EU:C:2017:472.
4.type: 1554