ECLI:NL:RBDHA:2023:231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
10129253
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na winkeldiefstal afgewezen wegens onvoldoende bewijs

In deze zaak vorderde de Stichting ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) namens Albert Heijn een schadevergoeding van € 181,11 van de gedaagde partij, die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat SODA niet voldeed aan de stelplicht. Tijdens de zitting op 2 februari 2023 was er geen vertegenwoordiger van Albert Heijn aanwezig, wat de mogelijkheid om de vordering te onderbouwen bemoeilijkte. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat zij niet was veroordeeld voor de winkeldiefstal. De kantonrechter oordeelde dat SODA onvoldoende bewijs had geleverd om de vordering te onderbouwen, ondanks de mogelijkheid om bewijsstukken te overleggen. De uitspraak leidde tot de conclusie dat SODA als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld. Het vonnis werd uitgesproken door mr. D. Nobel, kantonrechter, op 2 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Locatie Den Haag
DN/b
Zaak-/rolnr.: 10129253 RL EXPL 22-15895
2 februari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van
Stichting ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling,
voorheen genaamd Stichting OverlastDonatie Amsterdam ,
gevestigd te Amersfoort ,
eisende partij,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder J.J. Sikkema
tegen
[gedaagde1] ,
wonende te [woonplaats1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: M.R. de Ruijter.
Partijen worden hierna SODA en [gedaagde1] genoemd.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft voor de beslissing kennis genomen van de inleidende dagvaarding van 28 september 2022 met de producties genummerd l tot en met 3, de conclusie van antwoord, de conclusie van repliek en akte uitlaten van de zijde van SODA (zie verder 1.3.), alsmede van hetgeen op de mondelinge behandeling is besproken, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.2.
Namens SODA is op de mondelinge behandeling verschenen mw. M. van Veen van gerechtsdeurwaarders De Schout. Gedaagde is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde voornoemd.
1.3.
SODA heeft, nadat door de kantonrechter een mondelinge behandeling was bepaald, een conclusie van repliek en akte uitlaten ingediend. Dit is niet toegestaan. Gelet op hetgeen ter zitting is besproken, is [gedaagde1] hierdoor echter niet in haar belangen geschaad. De conclusie wordt daarom toegelaten. SODA dient zich echter in volgende procedures uitdrukkelijk aan de toepasselijke procedurele regels te houden.
1.4.
De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.Beslissing

De kantonrechter
2.1.
wijst de vordering af;
2.2.
veroordeelt SODA in de kosten van deze procedure, tot hiertoe aan de zijde van [gedaagde1] vastgesteld op € 74,00, als het aan de gemachtigde van [gedaagde1] toekomende salaris, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis.

3.Beoordeling

Waar gaat deze rechtszaak over?
3.1.
Op 12 juli 2018 is [gedaagde1] bij een filiaal van Albert Heijn aan het [adres1] te [plaats1] aangehouden op verdenking van winkeldiefstal.
3.2.
Tussen Albert Heijn B.V. (hierna Albert Heijn ) en SODA is een “overeenkomst van lastgeving (cessie ter incasso)” tot stand gekomen (hierna: de overeenkomst), waarin onder meer is vermeld:
“(…)
Albert Heijn B.V. geeft voor haar winkelvestigingen zoals aangegeven in bijgaande lijst, aan (…) SODA de last (opdracht) de vordering als gevolg van de regeling Directe Aansprakelijkstelling Winkeliers in het belang van de benadeelde geheel naar eigen inzicht van SODA bij de schuldenaar te incasseren, waarbij SODA in eigen naam namens de benadeelde rechtshandelingen zal mogen verrichten, alsmede de daarmee samenhangende rechten zal mogen effectueren (…)”.
3.3.
In artikel 1.4 van de overeenkomst is verder vermeld:
“Mocht er in een door SODA in het kader van bovengenoemde last aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure een persoonlijke verschijning van partijen worden bevolen (…), dan is de benadeelde verplicht zelf of vertegenwoordigd door een door het bestuur van de benadeelde gevolmachtigde medewerk(st)er, (mede) bij deze zitting aanwezig te zijn.”
3.4.
In deze rechtszaak vordert SODA , als lasthebber van Albert Heijn , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, betaling door [gedaagde1] van een forfaitair schadebedrag van € 181,11 dan wel een schadebedrag dat de kantonrechter in de gegeven omstandigheden redelijk acht, vermeerderd met de wettelijke rente, een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten alsmede veroordeling van [gedaagde1] in de proceskosten en de nakosten.
3.5.
SODA stelt dat [gedaagde1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Albert Heijn door winkeldiefstal te plegen en dat Albert Heijn daardoor minimaal een standaardbedrag van € 181,00 aan schade heeft geleden. Als lasthebber van Albert Heijn is zij bevoegd deze schade te vorderen.
3.6.
[gedaagde1] heeft de vordering betwist.
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering moet worden afgewezen.
Hoe is de kantonrechter tot deze beslissing gekomen?
3.8.
De kantonrechter heeft op de zitting vastgesteld dat, ondanks het bepaalde in artikel 1.4 van de overeenkomst, namens Albert Heijn niemand ter zitting aanwezig is.
3.5.
[gedaagde1] heeft aangevoerd dat zij weliswaar voor winkeldiefstal strafrechtelijk is vervolgd, maar zij betwist bij gebrek aan wetenschap te zijn veroordeeld voor de haar in deze procedure verweten winkeldiefstal.
3.9.
Nu de aan de vordering ten grondslag liggende omstandigheden door [gedaagde1] worden betwist, had de aanwezigheid van een medewerker van Albert Heijn op de zitting (mogelijk) duidelijkheid kunnen geven. De kantonrechter heeft SODA ter zitting dan ook in overweging gegeven in het vervolg iemand mee te nemen die over de aan de vordering ten grondslag gelegde omstandigheden kan verklaren.
3.10.
SODA heeft ter zitting aangeboden het proces-verbaal van aangifte, waaruit de omstandigheden rondom de winkelstal staan vermeld, alsnog bij akte te overleggen. Het is echter aan SODA om reeds bij dagvaarding haar stellingen aan de hand van stukken te onderbouwen. SODA had bovendien de mogelijkheid om naar aanleiding van de bij antwoord door [gedaagde1] gevoerde verweren en voorafgaand aan de mondelinge behandeling stukken te overleggen. Dit heeft zij niet gedaan. De kantonrechter zal SODA daarom niet toelaten om in dit stadium van de procedure bij akte het proces-verbaal van aangifte in het geding te brengen.
3.11.
Dit alles leidt tot de conclusie dat SODA haar stellingen, in het licht van de betwisting door [gedaagde1] , onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering wordt daarom afgewezen.
3.12.
SODA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Nobel, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.