ECLI:NL:RBDHA:2023:230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
09-111874-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van drugshandel en witwassen met aanzienlijke hoeveelheden harddrugs

Op 19 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van drugshandel en witwassen. De verdachte, geboren in 1967 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van verschillende soorten harddrugs, waaronder MDMA, amfetamine en GHB, gedurende een periode van meer dan drie jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 juli 2016 tot en met 24 juni 2022 in Nederland handelde in harddrugs, met een aanzienlijke voorraad van deze middelen op het moment van zijn aanhouding op 24 juni 2022. De verdachte had ook ketamine in voorraad zonder de benodigde registratie en was betrokken bij het eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 11.510,-, dat afkomstig was uit zijn drugshandel.

Tijdens de rechtszittingen op 4 oktober 2022, 21 december 2022 en 5 januari 2023 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken beoordeeld. De verdachte had verklaard dat zijn handel vooral het karakter van vriendendiensten had, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet geloofwaardig was gezien het aantal klanten en de commerciële prijzen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3,5 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast zijn beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen, waaronder het verbeurd verklaren van het geldbedrag dat uit de drugshandel afkomstig was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/111874-22
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats 1] ,
BRP- [adres 1] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 oktober 2022 (pro forma), 21 december 2022 (inhoudelijke behandeling) en 5 januari 2023 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.P.D. Visser naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 28 juli 2016 tot en met 24 juni 2022 te Moordrecht en/of Den Haag en/of Bergen op Zoom en/of Hillegom, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, meerdere hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid GHB en/of 2C-B en/of MDMA en/of 4-FA en/of cocaïne, zijnde GHB en/of 2C-B en/of MDMA en/of cocaïne en/of fluoramfetamine en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te Hillegom, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- (ongeveer) 1153,8 gram MDMA en/of
- (ongeveer) 906,1 gram amfetamine en/of
- (ongeveer) 4003,4 gram GHB,
zijnde MDMA en/of amfetamine en/of GHB, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te Hillegom, in elk geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of
- het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van:
- (ongeveer) 1153,8 gram MDMA en/of
- (ongeveer) 906,1 gram amfetamine en/of
- (ongeveer) 4003,4 gram GHB,
in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
- een jerrycan gevuld met (ongeveer) 10,8 kilogram GBL en/of
- 150 lege bruine glazen flesjes en/of (bijbehorende) spuitmondjes (tezamen een flesje neusspray) en/of
- 53 plastic halve liter flessen en/of
- 120 plastic spuiten en/of
- meerdere witte en/of transparante flesjes en/of
- meerdere hard plastic joint verpakking(en)
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
4
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te Hillegom, in elk geval in Nederland, zonder registratie een hoeveelheid van ongeveer 893,04 gram ketamine, in elk geval een werkzame stof, opzettelijk in voorraad heeft gehad en/of bereid en/of ingevoerd en/of afgeleverd en/of uitgevoerd en/of verhandeld;
5
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te Hillegom, in elk geval in Nederland, een geldbedrag van EUR 12.760,- , althans een of meer voorwerpen, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opmerking vooraf
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022112829 (onderzoek ‘Oisterwijk’), van de politie eenheid Den Haag, district Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 353).
3.2.
Bewijs feiten 1 tot en met 4
De rechtbank zal voor de feiten 1, 2, 3 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk in essentie bekend en hij heeft daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze feiten nog wel dat zij het niet geloofwaardig acht dat de aangetroffen middelen slechts een eerder in opslag gegeven partij betreft van een twee- of drietal handelaren die deze partij aan de verdachte toevertrouwden en bereid zouden zijn geweest om jarenlang te wachten op het voltooid zijn van de verkoop van alle middelen totdat er dan eindelijk voor het geheel afgerekend zou worden, zoals de verdachte ter terechtzitting ter aanvulling op zijn bekentenis heeft gesteld.
Niet alleen is dit hoogst ongebruikelijk en onbegrijpelijk maar ook heeft de verdachte voor dit scenario desgevraagd geen enkele onderbouwing kunnen geven, zoals over de prijs die hij uiteindelijk dan aan zijn leveranciers verschuldigd zou zijn of over totale hoeveelheden die hij zou hebben ontvangen van deze leveranciers. Dat hij zelf geen verboden middelen bereidde acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de aangetroffen GBL, grondstof voor GHB, mede gelet op de kennelijke vermindering van de voorraad GBL tussen de datum van een afgevangen gesprek en de kort daarop gevolgde inbeslagname, alsook gelet op het kennelijk zoeken naar meer GBL door de verdachte.
Dat zijn handel volgens de verdachte vooral het karakter had van vriendendiensten ziet de rechtbank niet terug in het ruime aantal klanten en de afnamelocaties bij ver van elkaar verwijderd gelegen parenclubs noch in de gerekende commerciële prijzen en de afgevangen zakelijke gesprekken. Ook de stellingname van de verdachte over de aantallen flesjes die hij had ingekocht, te weten dat die niet allemaal bedoeld waren als verpakkingsmateriaal van drugs of ketamine maar dat hij ook regelmatig lege flesjes zonder drugs of ketamine verkocht, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
3.2.1
Feit 1
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 december 2022;
2. Het proces-verbaal van bevindingen (Chats mobiele telefoon iPhone 13), opgemaakt op 29 juni 2022 (p. 163-206);
3. Het proces-verbaal van bevindingen (Chats Signal), opgemaakt op 1 juli 2022 (p. 207-226);
4. Het proces-verbaal van bevindingen (Oude mobiele telefoon [verdachte] ), opgemaakt op 15 augustus 2022 (p. 227, 230-233, 238-244);
5. Het proces-verbaal van bevindingen (Bestelde verpakkingen – handelsperiode), opgemaakt op 13 september 2022 (p. 324-329).
Bewijsoverweging periode
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde periode tot begin 2022, omdat daar naast de verklaring van de verdachte onvoldoende bewijs voor is. Aangevoerd is dat op basis van de chatberichten slechts zou kunnen worden opgemaakt dat de verdachte mogelijk in het begin van 2022 tot aan zijn aanhouding op 24 juni 2022 drugs zou hebben gehandeld.
De rechtbank gaat daar echter niet in mee en komt tot een bewezenverklaring van de periode
tussen 23 mei 2019 en 24 juni 2022, conform het subsidiaire standpunt van de raadsman en het standpunt van de officier van justitie. De verdachte heeft immers verklaard dat hij vanaf begin 2019 is gestart met handelen en hij heeft op 23 mei 2019 een (eerste) bestelling met een aantal voor de drugshandel bestemde neussprayflesjes bij [bedrijf] gedaan.
De rechtbank zal de verdachte voor de overige ten laste gelegde periode vrijspreken, omdat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Bewijsoverweging ten laste gelegde verdovende middelen
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de handel in 2C-B, 4-fluoramfetamine (4-FA) en cocaïne. De officier van justitie vindt dit ook. De rechtbank gaat hiermee in, omdat het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende bewijs bevatten voor de conclusie dat de verdachte ook in die middelen heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte dan ook in zoverre vrijspreken.
3.2.2
Feit 2
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 december 2022;
2. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt op 25 juni 2022 (p. 90-91);
3. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt op 25 juni 2022 (p. 96-97);
4. Een geschrift, te weten een overzicht van de inbeslaggenomen voorwerpen (p. 99-100);
5. Het proces-verbaal van bevindingen (Drugsonderzoek), opgemaakt op 18 juli 2022 (p. 144-150);
6. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p.151;
7. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 152;
8. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 153;
9. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 154;
10. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p.155;
11. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p.156;
12. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p.157;
13. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 158;
14. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 159.
3.2.3
Feit 3
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 december 2022;
2. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt op 25 juni 2022 (p. 90-91);
3. Het proces-verbaal van bevindingen (Aangetroffen verpakkingen), opgemaakt op 26 juni 2022 (p. 71-74);
4. Een geschrift, te weten een overzicht van de inbeslaggenomen voorwerpen (p. 99-100);
5. Het proces-verbaal van bevindingen (Drugsonderzoek), opgemaakt op 18 juli 2022 (p. 144-150);
6. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p.151;
7. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 152;
8. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 153;
9. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 154;
10. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p.155;
11. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p.156;
11. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p.157;
13. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 158;
14. Een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 juli 2022, p. 159.
3.2.4
Feit 4
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 december 2022;
2. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, opgemaakt op 25 juni 2022 (p. 90-91);
3. Het proces-verbaal MMC Ketamine Test, met bijlagen, opgemaakt op 26 juni 2022 (p. 63-70).
3.3.
Bewijs en overwegingen feit 5
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 juli 2022 (p. 160);
Op vrijdag 24 juni 2022 heeft er een doorzoeking ter inbeslagname plaats gevonden in de woning van de verdachte:
[verdachte]
Geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum]
[adres 1]
Tijdens de doorzoeking is contant geld aangetroffen en in beslaggenomen.
€ 11.510,-
2. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 december 2022, inhoudende:
Het geldbedrag van ruim € 11.000 dat bij mij in de kluis lag heb ik gekregen van de mensen die drugs bij mij hebben gekocht.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit van dit feit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte met het enkele in een doosje in een kluis opbergen van het contante geld dat hij uit de drugshandel heeft verkregen, geen handeling heeft verricht die is gericht op het verbergen of verhullen van de werkelijke (criminele) herkomst van dat geld. Volgens de officier van justitie is wel sprake van een verbergings- of verhullingshandeling.
De rechtbank stelt voorop dat - blijkens de tekst van de tenlastelegging en de bevestiging van de officier van justitie op de zitting van 21 december 2022 - niet witwassen als bedoeld in artikel 420bis Sr is ten laste gelegd, maar ‘eenvoudig witwassen’ als bedoeld in artikel 420bis.1 Sr. Voor de bewezenverklaring van laatstgenoemde is reeds voldoende dat de verdachte een voorwerp heeft verworven of voorhanden heeft dat onmiddellijk afkomstig is uit enig eigen misdrijf, zonder dat hoeft te worden vastgesteld dat de verdachte gedragingen heeft verricht die (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst (zie Hoge Raad 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, onder 2.4.3). De officier van justitie en de raadsman gaan hieraan voorbij.
De verdachte heeft bekend dat het in een kluis in zijn woning aangetroffen contante geldbedrag van € 11.510,- direct afkomstig was uit zijn eigen drugshandel en met inachtneming van het onder 1 bewezen verklaarde. Daarmee is feit 5 wettig en overtuigend bewezen. Dat dit geld de in de loop van de jaren gespaarde opbrengst is van de middelenverkoop zal de rechtbank van de verdachte aannemen, maar niet dat een substantieel onduidelijk deel geen winst was maar nog moest worden afgedragen aan zijn leveranciers. Zoals bij de toelichting op de bewijsmiddelen hierboven al is overwogen, acht de rechtbank het verhaal van een “jarenlange opslag met afrekenen aan het eind” niet geloofwaardig.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van
23 mei 2019tot en met 24 juni 2022 in Nederland opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt, hoeveelheden GHB en MDMA, zijnde GHB en MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 24 juni 2022 te Hillegom opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 1153,8 gram MDMA en
- 906,1 gram amfetamine en
- 4003,4 gram GHB,
zijnde MDMA en amfetamine en GHB, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 24 juni 2022 te Hillegom om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren
van:
- 1153,8 gram MDMA en
- 906,1 gram amfetamine en
- 4003,4 gram GHB,
- 53 plastic halve liter flessen en
- 120 plastic spuiten en
- meerdere witte en/of transparante flesjes
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit;
4
hij op 24 juni 2022 te Hillegom zonder registratie 893,04 gram ketamine opzettelijk in voorraad heeft gehad;
5
hij op 24 juni 2022 te Hillegom een geldbedrag van EUR
11.510,-voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan de verdachte een straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel met een aanvullende onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een paar weken of een aanvullende voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van 3 jaar schuldig gemaakt aan het handelen in verschillende soorten harddrugs en had daartoe ten tijde van zijn aanhouding in de woning een grote hoeveelheid MDMA (XTC), amfetamine en GHB aanwezig. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van drugshandel door een grote hoeveelheid stoffen en voorwerpen voorhanden te hebben. Ook had de verdachte een grote hoeveelheid ketamine in voorraad, zonder de benodigde registratie daarvoor, kennelijk ter verkoop. Bij de toelichting op de gebruikte bewijsmiddelen hierboven heeft de rechtbank al uiteengezet dat de rechtbank niet meegaat met de verdachte in zijn voorstelling van vriendendiensten, van “opslag van drugs, grondstoffen en verpakkingsmateriaal voor anderen” en van doorverkoop van lege flesjes.
Integendeel, de verdachte verkocht aan een wijde schare van vrienden, kennissen en met name klanten in de parenclubscene, die de verdachte met zijn partner met vrij grote regelmaat, soms op meerdere avonden in de week in den lande opzocht met zijn camper, waarbij hij dan ook een handelsvoorraad van de bewezen verklaarde middelen meenam. De verdachte sprak ter terechtzitting over zijn handel op een manier waaruit bleek dat hij in het gebruik van de middelen geen enkel kwaad ziet, alsof het de normaalste zaak van de wereld is dat mensen drugs in huis halen als zij gasten verwachten of naar een parenclub gaan en alsof het voor hem de normaalste zaak was dat hij in hun behoeften voorzag. Kennelijk had hij al die jaren en nog steeds sinds hij daarover vanaf zijn aanhouding vanuit een ander perspectief heeft kunnen nadenken, geen enkel oog voor het wettelijk verbod en de gezondheidsrisico’s die met het gebruik van die middelen is gemoeid. De verdachte bagatelliseerde zijn handelen door dat ter terechtzitting als vriendendiensten te omschrijven.
Met zijn handelen heeft de verdachte een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Drugs en illegaal verkochte geneesmiddelen leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit. Ook wordt door deze middelen de volksgezondheid ernstig bedreigd. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen van de opbrengsten uit deze drugshandel. Witwassen vormt een bedreiging voor de integriteit van het financiële en economische verkeer en de maatschappelijke orde. Doordat geldstromen aan het zicht van toezichthouders worden onttrokken, wordt het uitvoeren van controle opzettelijk onmogelijk gemaakt. Tevens worden doorgaans met de geldbedragen weer (eigen) misdrijven gefaciliteerd.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk slechts uit eigen financieel gewin en aanzien in zijn sociale netwerk en de nichehandel bij de parenclubs heeft gehandeld, zonder oog te hebben voor alle denkbare medische en maatschappelijke gevolgen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 september 2022. Daarop staan enkele veroordelingen voor strafbare feiten van meer dan tien jaar geleden. Dit heeft positieve noch negatieve invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 8 december 2022, waarin staat dat sprake is van directe problematiek op het gebied van het sociaal netwerk en indirect op het gebied van de houding (ten aanzien van de feiten), het psychosociaal functioneren (zelfcontrole en weerbaarheid) en zijn psychische gesteldheid tijdens detentie en (de houding ten opzichte van) middelengebruik en verslaving. De relatie met zijn partner is een mogelijke beschermende factor. Er is sprake van een gemiddeld recidiverisico en een laag risico op onttrekking aan eventueel op te leggen voorwaarden.
De reclassering verwacht dat als de verdachte zich vanuit een gedwongen kader inzet voor een ambulante behandeling gericht op zelfcontrole en weerbaarheid in verband met het sociaal netwerk, de kans op recidive (vooral op de lange termijn) zal afnemen.
De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland en een verplichte ambulante behandeling bij De Waag. Mocht, gelet op de ernst van de ten laste gelegde feiten, een aanzienlijke onvoorwaardelijke straf worden opgelegd, acht de reclassering die voorwaarden van belang bij de fase van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij een langdurige gevangenisstraf maakt de reclassering zich wel zorgen om het psychisch functioneren van de verdachte.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tevens aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is voor het handelen in harddrugs vanuit een pand gedurende 6-12 maanden als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank overweegt dat er in deze zaak sprake is geweest van een aanzienlijk langere handelsperiode van 3 jaren. Verder gaat de rechtbank uit van bezit van in totaal 6.063,3 gram harddrugs.
De raadsman heeft over de GHB bepleit de hoeveelheid om te rekenen conform de oriëntatiepunten (dus 5 ml = 0,5 gram), maar de rechtbank gaat uit van de hoeveelheden zoals vermeld in de NFI-rapportages. Bij bezit van 6.063,3 gram harddrugs geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 18 tot 21 maanden. De rechtbank weegt ook mee dat voor de overige bewezen verklaarde feiten, het eenvoudig witwassen en het opzettelijk zonder registratie op voorraad hebben van ketamine, doorgaans gevangenisstraffen worden opgelegd.
Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten 1, 2 en 3 (de handel, het aanwezig hebben en de voorbereidingshandelingen met betrekking tot harddrugs) eendaadse samenloop opleveren.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur met zich brengt. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 3,5 jaren acht de rechtbank passend. Het voorarrest zal hiervan worden afgetrokken.
Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, ziet de rechtbank om de door de reclassering gegeven reden en gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten geen aanleiding. Als tegen de afloop van de uitgezeten gevangenisstraf nog blijkt dat een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij De Waag aangewezen zijn, kan dit plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De in beslag genomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 2 genoemde voorwerp (een geldbedrag van € 11.510,-) zal worden verbeurd verklaard en dat de onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 genoemde voorwerpen (geldbedragen van in totaal € 2.116,-) zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de op de beslaglijst genoemde geldbedragen van in totaal € 13.626,- zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 2 genoemde geldbedrag van € 11.510,-, verbeurd verklaren. Dit geldbedrag is voor verbeurd verklaring vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehoort en dit geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit (harddrugshandel) is verkregen en met betrekking tot dit geldbedrag het onder 5 bewezen verklaarde feit (eenvoudig witwassen) is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 genoemde geldbedragen van in totaal € 2.116,-.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 55, 57, 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 1, 2, 6 van de Wet op de economische delicten;
- 38 van de Geneesmiddelenwet.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 4:opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet;
ten aanzien van feit 5:eenvoudig witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3,5 (drieënhalf) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 2 vermelde voorwerp, te weten:
2. € 11.510,-;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 genoemde voorwerpen, te weten:
1. € 1.250,-;
3. € 440,-;
4. € 165,-;
5. € 36,-;
6. € 50,-;
7. € 175,-.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. J.P. Hopman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2023.