ECLI:NL:RBDHA:2023:2285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
NL22.14918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en procesbelang in bestuursrecht

In deze zaak heeft eiser, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig had beslist op zijn asielaanvraag. De aanvraag was op 3 januari 2022 ingediend, maar de staatssecretaris heeft pas op 20 december 2022 een besluit genomen, waarbij aan eiser een verblijfsvergunning asiel is verleend met terugwerkende kracht tot 3 januari 2022, geldig tot 3 januari 2027. Eiser heeft echter in zijn beroep aangegeven dat hij zijn procesbelang handhaaft, omdat de staatssecretaris in het besluit heeft geconcludeerd dat hij geen dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in zoverre het beroep gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast sluit de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND uit dat er bestuurlijke dwangsommen kunnen worden opgelegd in dit geval. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder geoordeeld dat deze wet niet in strijd is met het Unierecht.

Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft echter recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat hij beroep heeft kunnen instellen door het niet tijdig beslissen van de staatssecretaris. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14918

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser op 2 augustus 2022 heeft ingesteld omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 3 januari 2022.
Op 20 december 2022 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist. Verweerder heeft daarbij een verblijfsvergunning asiel aan eiser verleend met ingang van 3 januari 2022, geldig tot 3 januari 2027. Verweerder heeft in het besluit verder vastgesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig beslissen.
Vervolgens heeft eiser de rechtbank op 11 januari 2023 bericht dat hij zijn beroep handhaaft.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] .

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, stelt de rechtbank vast dat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep tegemoet is gekomen, zodat eiser gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
2. Eiser heeft zijn beroep willen handhaven omdat verweerder in het besluit van 20 december 2022 heeft geconcludeerd dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [2] geoordeeld dat de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het Unierecht. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
3. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. Omdat verweerder niet tijdig op de aanvraag van eiser heeft beslist en eiser daarom beroep heeft kunnen instellen, heeft eiser recht op een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht