ECLI:NL:RBDHA:2023:2282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod in het kader van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Marokkaanse man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat hem op 29 oktober 2022 was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. Eiser betwistte het inreisverbod, stellende dat dit in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij familie in Nederland, België en Spanje heeft. Hij voerde aan dat hij tijdens het gehoor angstig was en daardoor niet naar waarheid heeft kunnen verklaren, en dat verweerder geen belangenafweging heeft gemaakt.

De rechtbank overwoog dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat het inreisverbod niet in strijd was met artikel 8 EVRM. Eiser had aangegeven dat hij familie in Nederland had, maar hij kon niet onderbouwen dat hij een hechte band met hen had. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden het terugkeerbesluit en het inreisverbod had opgelegd. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen en de rechtbank wees erop dat hij tijdens het gehoor was geïnformeerd over de noodzaak om naar waarheid te verklaren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en verweerder hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22189

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig J. Lakjaa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1990. Verweerder heeft hem een terugkeerbesluit opgelegd, omdat gebleken is dat eiser niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Eiser moet Nederland onmiddellijk verlaten, omdat volgens verweerder het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken [1] . Nu eiser Nederland direct moet verlaten, heeft verweerder ook een inreisverbod opgelegd [2] . Verweerder ziet geen aanleiding om in verband met eisers individuele omstandigheden af te zien van het inreisverbod.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het opgelegde inreisverbod. Dat is in strijd met artikel 8 van het EVRM [3] omdat hij familie in Nederland, België en Spanje heeft. Eiser was bang tijdens het gehoor, waardoor hij de vragen niet volledig naar waarheid heeft beantwoord. Hij werd tijdens het gehoor niet bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder heeft die angst niet weggenomen. Ook heeft verweerder ten onrechte geen belangenafweging gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser duidelijk gemaakt dat het geschil alleen ziet op de vraag of verweerder had moeten afzien van het inreisverbod in verband met artikel 8 van het EVRM.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval voldoende heeft gemotiveerd dat het opleggen van het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft in het gehoor aangegeven dat hij familie in Nederland heeft, maar dat hij ze niet kent. Kort daarna bevestigt eiser dat hij in ieder geval een zus in Nederland heeft. Ook stelt hij nogmaals dat hij veel familieleden in Nederland heeft, maar dat hij ze niet kent. Verder verklaart eiser dat hij een zus heeft in België, maar dat hij haar heel lang niet heeft gezien. Gelet op deze verklaringen heeft verweerder kunnen stellen dat er onvoldoende redenen naar voren zijn gebracht waarom geen inreisverbod moet worden opgelegd.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij een hechte band heeft met zijn familie in Nederland. Zoals verweerder echter terecht heeft gesteld, heeft eiser niet onderbouwd dat hij familie in Nederland heeft en ook niet dat de band met hen hecht is. Ter zitting is ook bevestigd dat er geen stukken zijn om dit te onderbouwen. Verweerder heeft onderzoek gedaan naar relevante feiten en omstandigheden door eiser hiernaar te vragen tijdens het gehoor. Het ligt dan op de weg van eiser om individuele omstandigheden naar voren te brengen waarom zou moeten worden afgezien van een inreisverbod. Dat heeft hij in dit geval onvoldoende gedaan. De enkele stelling dat hij vanwege angst niet volledig en naar waarheid heeft verklaard over zijn familie in Nederland, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank wijst er hierbij op dat tijdens het gehoor duidelijk is gemaakt aan eiser dat hij naar waarheid moet verklaren. Bovendien is er geen enkele aanwijzing dat eiser de gestelde angst tijdens het gehoor heeft ervaren.
Wat is de conclusie?
4. Verweerder heeft op goede gronden een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.