ECLI:NL:RBDHA:2023:2281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
NL22.11000 en NL22.11001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument Britse vreemdeling op grond van het Terugtrekkingsakkoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Britse vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van het Terugtrekkingsakkoord, maar deze aanvraag werd afgewezen. Verweerder stelde dat eiser buiten het toepassingsbereik van het Terugtrekkingsakkoord viel, omdat hij niet in Nederland verbleef op het moment dat de overgangsperiode eindigde op 31 december 2020. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij wel degelijk in Nederland verbleef en dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat de overgelegde stukken van eiser niet overtuigend waren. Eiser was in de periode tussen 31 januari 2020 en 16 juli 2021 als niet-ingezetene ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP), wat volgens de rechtbank een belangrijke aanwijzing was dat hij niet in Nederland verbleef. Eiser had de verantwoordelijkheid om dit te weerleggen, maar de rechtbank vond dat hij hierin niet was geslaagd. Bovendien werd het beroep op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie verworpen, omdat dit niet van toepassing was op de situatie van eiser.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. Verweerder werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.11000 en NL22.11001
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsdocument op grond van het Terugtrekkingsakkoord [1] afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL22.11000). Hij heeft ook verzocht om een voorlopige voorziening (NL22.11001).
De rechtbank heeft alleen het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser was aanwezig. Zij gaf aan al twee weken geen contact te hebben met eiser en zich niet gemachtigd te voelen om eiser te vertegenwoordigen op de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Britse nationaliteit. In aanloop naar het moment dat het VK [2] de EU [3] zou verlaten (hierna: Brexit), heeft verweerder eiser geïnformeerd dat hij vanaf Brexit geen verblijf meer zal hebben als EU-burger. Vanaf dat moment was er wel een overgangsperiode waarin Britse burgers onder meer het recht op verblijf behielden. Eiser ontving in dat kader op 21 maart 2019 een brief met een bewijs waaruit volgde dat hij als onderdaan van het VK tijdelijk verblijfsrecht had van 29 maart 2019 tot 1 juli 2020 [4] . De algemene overgangsperiode liep uiteindelijk op 31 december 2020 af. VK-onderdanen die vóór 1 januari 2021 in Nederland verbleven, onder de daarvoor geldende voorwaarden, konden vanaf dat moment in Nederland blijven wonen op grond van het Terugtrekkingsakkoord [5] . Het was daarvoor wel nodig om een aanvraag in te dienen voor een verblijfsdocument. Eiser heeft een dergelijke aanvraag ingediend. Deze zaak gaat over de afwijzing van die aanvraag.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser buiten het toepassingsbereik van het Terugtrekkingsakkoord zou vallen. Volgens verweerder verbleef eiser namelijk niet in Nederland toen het einde van de overgangsperiode afliep op 31 december 2020 en oefende hij direct voorafgaand daaraan dus niet zijn rechten uit op grond van het gemeenschapsrecht. Verweerder komt tot deze conclusie omdat eiser tussen 31 januari 2020 en 16 juli 2021 als niet-ingezetene ingeschreven stond in de BRP [6] . Hij heeft met de overgelegde stukken niet aangetoond dat hij in die periode toch (onafgebroken) verblijf had in Nederland, aldus verweerder.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser betoogt dat hij wel degelijk in Nederland verbleef. Dit heeft hij ook onderbouwd met de overgelegde stukken. Verweerder heeft verder onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser. Tot slot doet eiser een beroep op een arrest van het Hof [7] waaruit blijkt dat zijn rechten niet verloren zijn gegaan, ook al is hij niet onafgebroken aanwezig geweest in Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Uit het Terugtrekkingsakkoord volgt onder meer dat Britse burgers na de overgangsperiode het recht behouden om in hun gastland te verblijven onder de beperkingen en voorwaarden zoals bedoeld in de (voorheen al) relevante bepalingen van het VWEU [8] en de Verblijfsrichtlijn [9] [10] . Hierbij gaat het om burgers van het VK die overeenkomstig het recht van de Unie voor het eind van de overgangsperiode in een lidstaat hun recht op verblijf hebben uitgeoefend en daar ook daarna hun verblijf voortzetten [11] .
3.1.
In het geval van eiser bleek dat hij in de periode tussen 31 januari 2020 en 16 juli 2021 als niet-ingezetene ingeschreven stond in de BRP. Verweerder heeft dit als een belangrijke aanwijzing mogen zien dat eiser toen, en dus ook ten tijde van het einde van de overgangsperiode, niet meer in Nederland verbleef. Het lag vervolgens op de weg van eiser om dit te weerleggen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de overgelegde stukken van eiser hiervoor onvoldoende zijn. Zo heeft verweerder de overgelegde stukken in samenhang beoordeeld en per overgelegd stuk ook uitgelegd waarom daaraan geen doorslaggevend gewicht kan worden toegekend. Verweerder heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat meerdere verklaringen geen datum bevatten en dat de overgelegde bankafschriften van maart en april geen jaartal vermelden. Een deel van de stukken ziet verder op de periode ná 16 juli 2021, maar zoals verweerder in de besluitvorming en op de zitting heeft aangegeven, wordt niet betwist dat eiser op dat moment in Nederland verbleef. Verder is van belang dat eiser zelf heeft verklaard dat hij uit de BRP was uitgeschreven omdat hij tijdelijk bij vrienden woonde en daarbij door Europa reisde.
3.2.
Eiser heeft tot slot een beroep gedaan op het arrest ZK. Dit beroep kan niet slagen nu dit arrest ziet op de Langdurig ingezetenerichtlijn [12] . Ook bepalingen uit de Verblijfsrichtlijn die zien op duurzaam verblijfsrecht, waarvan het Hof heeft bepaald dat die zich kunnen lenen voor een vergelijking met bepalingen uit de Langdurig ingezetenerichtlijn, zijn niet op de situatie van eiser van toepassing nu eiser korter dan vijf jaar in Nederland woonde.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak wordt gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [13] .
6. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01.
2.Verenigd Koninkrijk.
3.Europese Unie.
4.Op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Artikel 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord, zoals bedoeld in paragraaf B13/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.Basisregistratie personen.
7.Het arrest ZK (C432/20) van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 januari 2022 (ECLI:EU:C:2022:39).
8.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
9.Richtlijn 2004/38/EG.
10.Artikel 13 van het Terugtrekkingsakkoord.
11.Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder b, van het Terugtrekkingsakkoord.
12.Richtlijn 2003/109.
13.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.