ECLI:NL:RBDHA:2023:227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
09-048404-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met tbs en schadevergoeding voor benadeelde partijen

Op 17 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 februari 2022 zijn vriendin om het leven heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1993 en op dat moment gedetineerd, heeft zijn vriendin meerdere keren gestoken met een mes en haar vervolgens gewurgd met een badjasceintuur. De rechtbank oordeelde dat er geen voorbedachte raad was, omdat de verdachte in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling handelde na een ruzie over vermeend vreemdgaan. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekenbaar, gezien zijn psychische problemen en de omstandigheden waaronder het delict plaatsvond. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar en tbs met dwangverpleging. Daarnaast werden vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de moeder en zus van het slachtoffer, toegewezen voor schokschade en affectieschade, met een totaalbedrag van € 38.939,21. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden, en legde de verdachte de verplichting op om de schadevergoeding te betalen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/048404-22
Datum uitspraak: 17 januari 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 mei 2022, 12 juli 2022, 3 oktober 2022 (alle pro forma), 20 december 2022 (inhoudelijke behandeling) en 17 januari 2023 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A. Fakiri naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 februari 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd,
- door [slachtoffer] meerdere malen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te steken in haar gezicht en/of nek/hals en/of borst, althans haar lichaam, en/of
- door een badjasceintuur, althans een dergelijk voorwerp, om de nek/hals van [slachtoffer] te brengen en die ceintuur, althans dat voorwerp, rondom de nek/hals van [slachtoffer] aan te trekken en gedurende enige tijd aangetrokken te houden.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op vrijdag 25 februari 2022 omstreeks 14.50 uur verscheen de verdachte samen met zijn moeder aan de balie van het politiebureau in Hoorn. De verdachte deelde mee dat hij op 24 februari 2022 omstreeks 15.00 uur zijn vriendin, die woonde aan de [adres] , door messteken en door verwurging om het leven had gebracht. De politie is daarop ter plaatse gegaan en trof in voornoemde woning het levenloze lichaam van een vrouw aan. Het bleek te gaan om [slachtoffer] geboren op [geboortedag 2] 1997. De verdachte is aangehouden. Hem wordt verweten dat hij opzettelijk, al dan niet met voorbedachte raad, [slachtoffer] door messteken en/of verwurging om het leven heeft gebracht.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de impliciet primair ten laste gelegde moord wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde moord en dat de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Bewijsmiddelen
Op vrijdag 25 februari 2022 omstreeks 15.10 uur werd in de woning aan de [adres] een overleden vrouw aangetroffen. [2] De vrouw lag op een matras dat op de vloer lag. [3] Deze vrouw bleek [slachtoffer] te zijn. [4]
Uit forensisch pathologisch onderzoek is gebleken dat het overlijden van [slachtoffer] kan worden verklaard door samendrukkende en/of toesnoerende krachtinwerking op de hals. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. [5]
De verdachte heeft verklaard dat hij op 24 februari 2022 in de woning aan de [adres] badjasceintuur om de hals van [slachtoffer] heeft aangetrokken totdat zij niet meer bewoog. [6]
3.4.2
Bewijsoverwegingen
Opzet op de dood
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 24 februari 2022 in Den Haag [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door een badjasceintuur om haar hals aan te trekken en aangetrokken te houden. Dit handelen dient naar zijn uiterlijke verschijningvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het doden van [slachtoffer] , dat de rechtbank van oordeel is dat het opzet van de verdachte hierop ten volle was gericht.
In het forensisch pathologisch onderzoek zijn daarnaast tien steek- en/of snijletsels aan het lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. De verdachte heeft ook verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken in haar nek, in haar wang en ter hoogte van haar rechterborst voordat hij de badjasceintuur om haar hals aantrok en aangetrokken heeft gehouden. Volgens de patholoog hebben deze letsels echter niet geleid tot het overlijden van [slachtoffer] of hieraan in betekenisvolle mate bijgedragen. Ook anderszins is dit niet gebleken. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Voorbedachte raad
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. De rechtbank stelt voorop dat voor bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op zijn te nemen of genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
De verklaring van de verdachte is de enige kenbron van wat zich op 24 februari 2022 tussen de verdachte en [slachtoffer] precies heeft afgespeeld. Er waren immers geen getuigen van het gebeurde en het forensisch onderzoek biedt geen inzicht in de gang van zaken voorafgaande aan de dood van [slachtoffer] . De vraag of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, kan dan ook uitsluitend worden beantwoord aan de hand van zijn verklaring.
De verdachte heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard in verhoren bij de politie en ter zitting. Op 23 februari 2022 was de verdachte rond 21.00 uur met [slachtoffer] in haar woning. Zij kregen ruzie omdat de verdachte [slachtoffer] betichtte van vreemdgaan, hetgeen zij ontkende. [slachtoffer] liet de verdachte op haar mobiele telefoon kijken en hij vond daarin aanwijzingen dat zij zou zijn vreemdgegaan. Toen de verdachte ook in haar Snapchat keek, werd [slachtoffer] boos en verbrak zij hun relatie. De verdachte heeft daarna de woning van [slachtoffer] verlaten. Hij is rond 1.15 uur op 24 februari 2022 naar station Hollands Spoor gelopen. Aangekomen op het station had de verdachte nog de hoop dat het goed zou komen met de relatie en daarom is hij meteen weer terug naar de woning van [slachtoffer] gelopen. Zij liet hem binnen toen hij loog dat er geen treinen meer reden. De ruzie werd bijgelegd en [slachtoffer] besloot de relatie toch nog een kans te geven. Zij hadden seks en zijn vervolgens gaan slapen, op een matras dat op de grond lag. Enkele uren later werden zij wakker van de wekker van [slachtoffer] . Zij hadden wederom seks. Kort daarna begon de verdachte [slachtoffer] toch weer te bevragen over haar vermeende vreemdgaan. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] aan de verdachte toegegeven dat zij de dag daarvoor seks had gehad met een andere jongen. Vervolgens viel [slachtoffer] weer in slaap. De verdachte zat naast haar en in zijn hoofd bleef rondgaan dat ze was vreemdgegaan. Na ongeveer een kwartier kwam er woede in hem op, het werd de verdachte zwart voor de ogen. Hij pakte een mes dat naast hem lag en begon daarmee op [slachtoffer] in te steken, onder meer in haar nek en borst. [slachtoffer] werd wakker en probeerde zich te verweren. De verdachte bleef op haar insteken. Op een gegeven moment, toen hij veel bloed zag, is de verdachte gestopt met steken. [slachtoffer] was er slecht aan toe, zij kon amper bewegen. De verdachte was nog steeds boos op haar, maar zijn boosheid was wel iets gezakt. [slachtoffer] deed de ceintuur van haar badjas die naast haar lag om haar nek om het bloeden te stelpen. Zij hebben daar ongeveer tien minuten gezeten. De verdachte deed niets, hij was in shock. [slachtoffer] zei dat zij naar de wc moest, maar zij kon niet opstaan. Toen heeft de verdachte een emmer voor haar gepakt. Zij is op de emmer gaan zitten om haar behoefte te doen en is vervolgens weer op het matras gaan liggen. [slachtoffer] zei toen tegen de verdachte dat haar familie hem hiervoor wel wat zou aandoen. De verdachte werd weer heel boos, het werd hem weer zwart voor de ogen en hij begon [slachtoffer] te wurgen met de ceintuur die om haar nek zat. Hij heeft aan de ceintuur getrokken totdat [slachtoffer] niet meer bewoog.
Uitgaande van deze verklaring, komt de rechtbank tot de volgende beoordeling. Daarbij betrekt zij ook hetgeen de verdachte heeft verklaard over het steken van [slachtoffer] . Hoewel het steekletsel niet heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] , heeft dit steken wel korte tijd vóór het fatale wurgen plaatsgevonden en daarom acht de rechtbank dit voor de beoordeling van voorbedachte raad mede van belang.
De verdachte zou [slachtoffer] hebben gestoken nadat zij aan hem had toegegeven dat zij de dag daarvoor seks had gehad met een ander, wat de verdachte in woede deed ontsteken. Naar eigen zeggen van de verdachte zat er ongeveer een kwartier tussen het moment dat [slachtoffer] aan de verdachte vertelde dat zij seks met een ander had gehad en het moment van het steken. De verdachte had zich in theorie dus gedurende die tijd kunnen beraden op zijn te nemen besluit om [slachtoffer] te steken. De rechtbank ziet echter contra-indicaties dat de verdachte dat daadwerkelijk heeft gedaan. Het gaat om een vrij kort tijdsverloop, terwijl in de verklaring van de verdachte besloten ligt dat hij in die tijd nadacht over hetgeen [slachtoffer] hem had verteld hetgeen hem deed ontsteken in woede en dat hij vervolgens handelde in plotselinge hevige drift. Daarbij komt ook betekenis toe aan de bevindingen van de gedragsdeskundigen verbonden aan het Pieter Baan Centrum die de verdachte hebben onderzocht. Hun inbreng zal de rechtbank uitgebreid bespreken onder 6.3, maar voor zover nu van belang komt die neer op het volgende. Door cognitieve beperkingen kan de verdachte niet goed omgaan met stress en spanning. Emoties stapelen zich bij hem op tot het komt tot een woede-uitbarsting, waarover hij geen controle heeft. In de weken voorafgaande aan 24 februari 2022 ging het bergafwaarts met de verdachte. Zijn leven stortte in en hij klampte zich vast aan zijn relatie met [slachtoffer] . De bekentenis van [slachtoffer] dat zij was vreemdgegaan, leidde bij de verdachte tot gevoelens van afwijzing en vernedering, die tezamen met het besef dat hij er nu helemaal alleen voor zou komen te staan, hebben geleid tot de woede-uitbarsting waarin hij [slachtoffer] heeft gestoken. De rechtbank neemt deze bevindingen over en ziet hierin een belangrijke aanwijzing dat de verdachte bij het steken van [slachtoffer] handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dus niet met voorbedachte raad.
Zo’n tien minuten na het steken, zou de verdachte [slachtoffer] hebben gewurgd. De aanleiding daarvoor zou zijn geweest dat [slachtoffer] had gezegd dat haar familie de verdachte wel wat zou gaan aandoen, wat de verdachte wederom in woede deed ontsteken. Ook hier geldt dat de verdachte in theorie tijd had om zich te beraden op zijn te nemen besluit om [slachtoffer] te wurgen, aangezien zij het ceintuur al enkele minuten daarvoor om haar nek had gedaan. Daar staat echter tegenover dat tussen de directe aanleiding voor het wurgen, namelijk dat [slachtoffer] zei dat haar familie de verdachte wel wat zou aandoen, en het wurgen nauwelijks tijd is verstreken. En ook hier ligt, als contra-indicatie, in de verklaring van de verdachte besloten dat hij handelde in plotselinge hevige drift. Daarbij komt dat hij naar eigen zeggen in shock verkeerde door de confrontatie met de gevolgen van zijn eerdere gewelddadige handelen tegen [slachtoffer] . Tevens komt hier betekenis toe aan de bevindingen van de gedragsdeskundigen over de cognitieve beperkingen van de verdachte en hoe die kunnen leiden tot onbeheersbare woede-uitbarstingen. De gedragsdeskundigen achten het aannemelijk dat de verdachte na het steken in shock verkeerde, omdat hij voor het eerst in zijn leven een dermate agressieve daad had verricht. Toen [slachtoffer] vervolgens tegen hem zei dat haar familie hem wel wat zou aandoen, leidde dat bij de verdachte tot gevoelens van bedreiging en vernedering, die hebben geleid tot de woede-uitbarsting waarin hij [slachtoffer] heeft gewurgd. De rechtbank ziet hierin contra-indicaties voor voorbedachte raad bij de verwurging van [slachtoffer] . De rechtbank kan daarom niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte zich daadwerkelijk heeft beraden op zijn voorgenomen daad om [slachtoffer] te wurgen en dat hij niet handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dat de verdachte zich ook tijdens het wurgen van [slachtoffer] nog zou hebben kunnen beraden, zoals de officier van justitie heeft betoogd, maakt het vorenstaande niet anders. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verdachte dat in die korte tijdspanne daadwerkelijk heeft gedaan, gezien zijn gemoedstoestand op dat moment.
Ook de overige omstandigheden die de officier van justitie heeft betrokken in zijn overwegingen, dragen naar het oordeel van de rechtbank niet bij tot bewijs van voorbedachte raad. Dat de verdachte geïnteresseerd is in geweld en jaloers van aard is, zijn observaties van algemene aard. Dat de verdachte ongeveer een week vóór het gebeurde door middel van een afbeelding en een bericht via WhatsApp zou hebben aangekondigd dat hij [slachtoffer] zou doden als zij vreemd zou gaan, doet evenmin af aan hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Ook als daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte op een eerder moment heeft nagedacht over het doden van [slachtoffer] , wil dat immers – gelet op de hiervoor genoemde contra-indicaties – niet zeggen dat hij zich op het bewuste moment daarop heeft beraden.
Dat de verdachte handelde met voorbedachte raad kan dus niet worden bewezen.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord. Zij acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 24 februari 2022 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door een badjasceintuur rondom de hals van [slachtoffer] aan te trekken en gedurende enige tijd aangetrokken te houden.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf en/of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede dat aan de verdachte wordt opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van een duur die daarnaast de oplegging van tbs met voorwaarden mogelijk maakt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het handelen dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte is gaan insteken op het slachtoffer, zijn toenmalige vriendin, terwijl zij sliep. Hij heeft haar tien keer gestoken met een mes en heeft haar geraakt in haar hals, haar borst en haar wang. Zij werd wakker, heeft geprobeerd zich te verweren en raakte ernstig gewond. De verdachte heeft geen ambulance gebeld maar het slachtoffer gedurende een tiental minuten min of meer aan haar lot overgelaten. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer met een badjasceintuur gewurgd totdat zij is komen te overlijden. Daarna is hij nog enige tijd in de woning gebleven en heeft vervolgens haar levenloze lichaam achtergelaten in haar woning.
Met zijn handelen heeft de verdachte een jonge vrouw van 24 jaar oud op gewelddadige en gruwelijke wijze het leven ontnomen. In haar eigen woning is het slachtoffer geconfronteerd met geweld van een aanvaller die zij vertrouwde en tegen wie zij fysiek niet was opgewassen. Het is niet voor te stellen welke doodsangsten het slachtoffer in de laatste minuten van haar leven heeft uitgestaan, de pijn die zij daarbij heeft moeten doorstaan als gevolg van het tegen haar gebruikte geweld en de wanhoop die zij ongetwijfeld heeft gevoeld toen haar verzet werd gebroken. Dat zij in de laatste minuten van haar leven, zwaargewond, haar behoefte heeft moeten doen op een emmer, is mensonterend.
De verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals de moeder en de twee zussen van het slachtoffer in hun slachtofferverklaringen hebben verwoord. Zij zijn boos, angstig en verdrietig en moeten hun dochter en zus missen. Dat verlies doet hen immens pijn en hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. De wetenschap dat zij voortaan verjaardagen en feestdagen zonder het slachtoffer moeten doorbrengen, maakt hun verdriet alleen maar groter. Het slachtoffer zou een week na haar dood 25 jaar zijn geworden. De nabestaanden hebben treffend verteld dat zij die verjaardag in het mortuarium hebben moeten “vieren”, wat schrijnend en buitengewoon tragisch is.
Het handelen van de verdachte heeft daarnaast bij diegenen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, zoals omwonenden en bekenden, gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte geschokt.
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan moeten als zodanig ernstig en gruwelijk worden beschouwd, dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
veertien jaren in beginselgerechtvaardigd zou zijn.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is, heeft dat geen invloed op de strafoplegging.
De rechtbank heeft acht geslagen op de bevindingen van J.C. Laheij, psychiater, en R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, zoals neergelegd in hun gezamenlijke Pro Justitia-rapport van 22 augustus 2022 en zoals nader door hen toegelicht ter terechtzitting van 20 december 2022. De bevindingen van deze gedragsdeskundigen houden – voor zover hier van belang – het volgende in.
De verdachte heeft in zijn jeugd te maken gehad met een veelheid aan stressoren veroorzaakt door zijn emigratie op zevenjarige leeftijd van Curaçao naar Nederland, een nieuwe gezinssituatie met veel ruzies, een leerachterstand op school, pesterijen op school, maar vooral een emotioneel onveilige gezinssituatie en affectieve verwaarlozing door de grillige bejegening van zijn moeder die zelf met psychiatrische problemen kampte. In reactie hierop en uit onmacht hiermee om te gaan, ontstonden er bij de verdachte op jonge leeftijd stemmingsklachten met somberheid en gedragsproblemen met impulsieve, heftige agressie. Behandeling vanuit de GGZ leidde ertoe dat zijn agressie naar anderen minder werd, maar vanaf zijn latere adolescentie namen zijn depressieve stemmingsklachten toe. In de afgelopen jaren heeft de verdachte drie suïcidepogingen ondernomen, twee keer gevolgd door een crisisopname in de psychiatrie. Uit het huidig testpsychologisch onderzoek blijkt dat de verdachte op een licht beperkt verstandelijk niveau functioneert. Dit verklaart zijn beperkte coping- en oplossingsvaardigheden maar niet geheel de heftigheid van de plotse woede-uitbarstingen van de verdachte waarbij hij, al dan niet zonder duidelijke aanleiding, met verbale en fysieke agressie naar derden en zijn omgeving reageert. Derhalve wordt ook een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersingsstoornis en/of andere gedragsstoornis vastgesteld. Op zijn negentiende is de verdachte begonnen met blowen als een (inadequate) vorm van zelfmedicatie. Dit heeft geleid tot een stoornis in het gebruik van cannabis, ernstig in de afgelopen tijd. De jarenlang persisterende stemmingsklachten van de verdachte zijn door het veelvuldig cannabisgebruik ongetwijfeld negatief beïnvloed, maar bestaan al langer. Een op zichzelf staande dysthyme stemmingsstoornis is daarom zeer aannemelijk.
De hiervoor genoemde stoornissen waren ten tijde van het bewezen verklaarde aanwezig en moeten volgens de gedragsdeskundigen in samenhang worden bezien. Door zijn cognitieve beperkingen kan de verdachte niet goed omgaan met stress en spanningen. Emoties stapelen zich bij hem op tot het komt tot een woede-uitbarsting, waarover hij geen controle heeft. De woede-uitbarstingen zijn een soort overlevingsmechanisme voor hem geworden.
In de maanden voorafgaand aan het bewezen verklaarde was de grond onder de voeten van de verdachte steeds meer aan het afbrokkelen. Hij was ingetrokken bij zijn vader, maar voelde zich daar afgewezen en ongewenst door diens nieuwe gezin. Hij ging als coping steeds meer blowen, sliep wisselend op straat en bij het slachtoffer met wie hij inmiddels een relatie had en die een bevestigende rol had voor het in stand houden van zijn positieve zelfbeeld. Deze relatie liep echter al gauw ook steeds moeizamer door zijn jaloezie en afhankelijkheid. Ten tijde van het bewezen verklaarde overheersten bij de verdachte gevoelens van verlaten worden, eenzaamheid en wanhoop. Dit kan gezien worden als een crisis in een zogeheten anaclitische depressie; een vorm van psychopathologie die gepaard gaat met sterke gevoelens van hulpeloosheid, eenzaamheid, verlatenheid en gebrek aan erkenning. Hierin kwam het besef bijeen kwam van zowel zijn grote afhankelijke gerichtheid op anderen als het besef dat alle steunende factoren om hem heen wegvielen en hij er nu geheel alleen voor kwam te staan. Daarnaast was er ook de razernij over het vermeende verraad door het vreemdgaan van het slachtoffer. Het zorgde uiteindelijk tot een gevoel van afwijzing en vernedering, wat leidde tot een impulsdoorbraak met forse agressie waarbij hij in woede het slachtoffer neerstak en daarna naar aanleiding van wat hij opvatte als een dreigement, in tweede instantie het slachtoffer in blinde woede wurgde.
Alles overziend adviseren de gedragsdeskundigen om de verdachte het bewezen verklaarde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte verminderd kan worden toegerekend. Dit heeft een sterk matigende werking op de op te leggen straf.
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
tien jarenpassend en geboden is. Die straf zal de rechtbank dan ook opleggen.
Anders de raadsman heeft bepleit, zal de rechtbank de duur van de op te leggen gevangenisstraf niet zodanig beperken dat daarnaast oplegging van tbs met voorwaarden mogelijk is. Ingevolge artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht zou dat betekenen dat ten hoogste een gevangenisstraf van vijf jaren zou kunnen worden opgelegd. Een dergelijke strafoplegging zou evenwel geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde feit en de met strafoplegging te dienen doelen van vergelding en normbevestiging ten onrechte achterstellen bij het strafdoel speciale preventie. Bovendien wordt daarmee het karakter van tbs met voorwaarden miskend. Of deze ‘lichtere’ vorm van tbs kan worden opgelegd, is immers niet alleen afhankelijk van de bereidheid van de verdachte om mee te werken aan eventueel op te leggen voorwaarden, maar ook van de ernst van het delict en het gevaar voor recidive. [7] Bij zeer ernstige delicten, zoals in deze zaak, is oplegging van tbs met voorwaarden niet aangewezen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel
In voornoemd Pro Justitia-rapport concluderen de gedragsdeskundigen dat de kans op geweldsrecidive op korte termijn als laag wordt ingeschat, maar op langere termijn als matig tot hoog binnen met name, maar niet uitsluitend, afhankelijkheidsrelaties. De verdachte is niet een primair agressieve man en heeft evenmin een geschiedenis van gewelddadige antecedenten of een hoge mate van psychopathie. Zijn afhankelijkheid in relaties speelt een belangrijke rol. Door zijn sociaal wenselijke en sub-assertieve houding wekt de verdachte de suggestie voldoende besef te hebben om zijn situatie en eigen gevoelens te kunnen inschatten, terwijl dat besef ontbreekt en bij hem sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersingsstoornis en/of andere gedragsstoornis. Verder is het moeilijk hoogte van de verdachte te verkrijgen omdat hij uiterlijk weinig laat zien van zijn belevingswereld en hij zelf zijn eigen emoties ook maar moeizaam kan aanvoelen, verwoorden en delen. De kans op overschatting bij de verdachte en op den duur een onverwachte impulsdoorbraak door opstapelende emoties is daarom reëel. Een gestructureerde risicotaxatie op geweldsrecidive wordt aan de hand van historische, klinische en toekomstige factoren als matig-hoog ingeschat. Dit komt met name doordat er sprake is van een beperkt probleeminzicht, impulsiviteit, gedragsproblemen voor het twaalfde jaar, middelengebruik, een hulpverleningsgeschiedenis, instabiliteit van wonen en financiën en stresserende omstandigheden waarbij (adequate) copingvaardigheden tekortschieten.
De gedragsdeskundigen adviseren, indien de strafmaat het toelaat, oplegging van tbs met voorwaarden met een start van de behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Dit vanwege de vereiste forensische scherpte gezien de kans op overschatting van de verdachte en zijn complexe problematiek. De behandeling dient zich te richten op de stoornis in het cannabisgebruik en de afhankelijkheid in relaties, waarbij klinisch het ook essentieel is rekening te houden met het LVB-niveau van zijn functioneren. Het advies is vervolgens de verdachte geleidelijk te resocialiseren gezien zijn beperkte coping- en oplossingsvaardigheden.
De rechtbank neemt de conclusie uit het Pro Justitia-rapport over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een matig tot hoog recidiverisico op de lange termijn en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling, zoals door de gedragsdeskundigen beschreven, noodzakelijk is.
Nu tbs met voorwaarden, gelet op de op te leggen straf, niet aan de orde is, resteert de vraag of de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling in het kader van tbs met dwangverpleging kan en moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van tbs dat het begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is, dat het recidiverisico op lange termijn matig tot hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling vereist. Dat het acute recidiverisico wordt ingeschat als laag, legt onvoldoende gewicht in de schaal om thans af te zien van het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
De rechtbank zal dan ook de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[naam 1]- de moeder van het slachtoffer - heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 41.939,21, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voornoemd bedrag bestaat uit € 4.439,21 aan materiële schade, € 20.000,- aan schokschade en € 17.500,- aan affectieschade.
[naam 2]- de zus van het slachtoffer - heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 350,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] toegewezen kunnen worden, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten “uitvaartkosten”, “kosten kleding” en “medische kosten”, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de gevorderde schade in een rechtstreeks verband staat tot het bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag van € 1.439,21 zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank zal de post “toekomstige medische (reis- en parkeer)kosten” afwijzen, omdat niet is komen vast te staan dat deze schade daadwerkelijk zal worden geleden.
Schokschade
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van voor vergoeding in aanmerking komende schokschade. Daartoe is het volgende van belang. De benadeelde partij stond in een nauwe affectieve relatie tot het slachtoffer, haar dochter. Zij is direct geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het bewezen verklaarde feit, de doodslag op haar dochter. De benadeelde partij heeft het lichaam van haar dochter in het mortuarium geïdentificeerd, gewassen en aangekleed, waarbij de door de verdachte toegebrachte verwondingen duidelijk zichtbaar waren. Dit heeft bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel is voortgevloeid, te weten een posttraumatische stressstoornis. De hoogte van de schade is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 20.000,- aan schokschade geheel toewijzen.
Affectieschade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij, als moeder van het slachtoffer, voor vergoeding in aanmerking komende affectieschade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De hoogte van de schade is door of namens de verdachte niet betwist. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade geheel toewijzen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 38.939,21, bestaande uit
€ 1.439,21 aan materiële schade, € 20.000,- aan schokschade en € 17.500,- aan affectieschade. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding toewijzen met ingang van 24 februari 2022, omdat vast is komen te staan dat die schade op die datum is ontstaan. De materiële schade lijkt te zijn ontstaan op verschillende data, die evenwel niet in de vordering nader zijn gespecificeerd. Nader onderzoek daarnaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding vormen, zodat de rechtbank de gevorderde wettelijke rente over de materiële schadevergoeding zal toewijzen met ingang van 1 december 2022, te weten de datum waarop de vordering is ingediend.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 38.939,21, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 37.500,- vanaf 24 februari 2022 en over een bedrag van € 1.439,21 vanaf 1 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
Schade
De vordering is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door of namens de verdachte niet betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal dan ook het gevorderde bedrag van € 350,- toewijzen, bestaande uit materiële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 maart 2022, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
impliciet primairten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
impliciet subsidiairten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[naam 1]deels toe tot een bedrag van € 38.939,21 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 37.500,- vanaf 24 februari 2022 en over een bedrag van € 1.439,21 vanaf 1 december 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [naam 1] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] voor het overige af;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 38.939,21, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 37.500,- vanaf 24 februari 2022 en over een bedrag van € 1.439,21 vanaf 1 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 229 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting ten behoeve van [naam 1] niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij [naam 1] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[naam 2]toe tot een bedrag van € 350,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [naam 2] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 350,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 7 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting ten behoeve van [naam 2] niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij [naam 2] de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. M. Diepenhorst, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022056525 met het onderzoeksnummer DH1R022012, van de politie eenheid Den Haag, Districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 715).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 189.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 193.
4.Een geschrift, te weten een schouwverslag, p. 581.
5.Een geschrift, te weten een rapport Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van het NFI, d.d. 11 april 2022, p. 654-656.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 december 2022.
7.Kamerstukken II 2008-09, 31 823, nr. 3, p. 3.