6.3Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Binnen de rechtspraak bestaan voor dit delict geen landelijke oriëntatiepunten. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is en het in die zin lastig is om te vergelijken met andere zaken, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de acht en twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het handelen dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt, vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval dient te worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte is gaan insteken op het slachtoffer, zijn toenmalige vriendin, terwijl zij sliep. Hij heeft haar tien keer gestoken met een mes en heeft haar geraakt in haar hals, haar borst en haar wang. Zij werd wakker, heeft geprobeerd zich te verweren en raakte ernstig gewond. De verdachte heeft geen ambulance gebeld maar het slachtoffer gedurende een tiental minuten min of meer aan haar lot overgelaten. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer met een badjasceintuur gewurgd totdat zij is komen te overlijden. Daarna is hij nog enige tijd in de woning gebleven en heeft vervolgens haar levenloze lichaam achtergelaten in haar woning.
Met zijn handelen heeft de verdachte een jonge vrouw van 24 jaar oud op gewelddadige en gruwelijke wijze het leven ontnomen. In haar eigen woning is het slachtoffer geconfronteerd met geweld van een aanvaller die zij vertrouwde en tegen wie zij fysiek niet was opgewassen. Het is niet voor te stellen welke doodsangsten het slachtoffer in de laatste minuten van haar leven heeft uitgestaan, de pijn die zij daarbij heeft moeten doorstaan als gevolg van het tegen haar gebruikte geweld en de wanhoop die zij ongetwijfeld heeft gevoeld toen haar verzet werd gebroken. Dat zij in de laatste minuten van haar leven, zwaargewond, haar behoefte heeft moeten doen op een emmer, is mensonterend.
De verdachte heeft de nabestaanden onherstelbaar leed aangedaan, zoals de moeder en de twee zussen van het slachtoffer in hun slachtofferverklaringen hebben verwoord. Zij zijn boos, angstig en verdrietig en moeten hun dochter en zus missen. Dat verlies doet hen immens pijn en hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. De wetenschap dat zij voortaan verjaardagen en feestdagen zonder het slachtoffer moeten doorbrengen, maakt hun verdriet alleen maar groter. Het slachtoffer zou een week na haar dood 25 jaar zijn geworden. De nabestaanden hebben treffend verteld dat zij die verjaardag in het mortuarium hebben moeten “vieren”, wat schrijnend en buitengewoon tragisch is.
Het handelen van de verdachte heeft daarnaast bij diegenen die daarvan op de hoogte zijn geraakt, zoals omwonenden en bekenden, gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen. Ook de samenleving als geheel is door het handelen van de verdachte geschokt.
Uit de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, zoals hiervoor omschreven, volgt dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan moeten als zodanig ernstig en gruwelijk worden beschouwd, dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
veertien jaren in beginselgerechtvaardigd zou zijn.
Vervolgens dient te worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is, heeft dat geen invloed op de strafoplegging.
De rechtbank heeft acht geslagen op de bevindingen van J.C. Laheij, psychiater, en R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, zoals neergelegd in hun gezamenlijke Pro Justitia-rapport van 22 augustus 2022 en zoals nader door hen toegelicht ter terechtzitting van 20 december 2022. De bevindingen van deze gedragsdeskundigen houden – voor zover hier van belang – het volgende in.
De verdachte heeft in zijn jeugd te maken gehad met een veelheid aan stressoren veroorzaakt door zijn emigratie op zevenjarige leeftijd van Curaçao naar Nederland, een nieuwe gezinssituatie met veel ruzies, een leerachterstand op school, pesterijen op school, maar vooral een emotioneel onveilige gezinssituatie en affectieve verwaarlozing door de grillige bejegening van zijn moeder die zelf met psychiatrische problemen kampte. In reactie hierop en uit onmacht hiermee om te gaan, ontstonden er bij de verdachte op jonge leeftijd stemmingsklachten met somberheid en gedragsproblemen met impulsieve, heftige agressie. Behandeling vanuit de GGZ leidde ertoe dat zijn agressie naar anderen minder werd, maar vanaf zijn latere adolescentie namen zijn depressieve stemmingsklachten toe. In de afgelopen jaren heeft de verdachte drie suïcidepogingen ondernomen, twee keer gevolgd door een crisisopname in de psychiatrie. Uit het huidig testpsychologisch onderzoek blijkt dat de verdachte op een licht beperkt verstandelijk niveau functioneert. Dit verklaart zijn beperkte coping- en oplossingsvaardigheden maar niet geheel de heftigheid van de plotse woede-uitbarstingen van de verdachte waarbij hij, al dan niet zonder duidelijke aanleiding, met verbale en fysieke agressie naar derden en zijn omgeving reageert. Derhalve wordt ook een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersingsstoornis en/of andere gedragsstoornis vastgesteld. Op zijn negentiende is de verdachte begonnen met blowen als een (inadequate) vorm van zelfmedicatie. Dit heeft geleid tot een stoornis in het gebruik van cannabis, ernstig in de afgelopen tijd. De jarenlang persisterende stemmingsklachten van de verdachte zijn door het veelvuldig cannabisgebruik ongetwijfeld negatief beïnvloed, maar bestaan al langer. Een op zichzelf staande dysthyme stemmingsstoornis is daarom zeer aannemelijk.
De hiervoor genoemde stoornissen waren ten tijde van het bewezen verklaarde aanwezig en moeten volgens de gedragsdeskundigen in samenhang worden bezien. Door zijn cognitieve beperkingen kan de verdachte niet goed omgaan met stress en spanningen. Emoties stapelen zich bij hem op tot het komt tot een woede-uitbarsting, waarover hij geen controle heeft. De woede-uitbarstingen zijn een soort overlevingsmechanisme voor hem geworden.
In de maanden voorafgaand aan het bewezen verklaarde was de grond onder de voeten van de verdachte steeds meer aan het afbrokkelen. Hij was ingetrokken bij zijn vader, maar voelde zich daar afgewezen en ongewenst door diens nieuwe gezin. Hij ging als coping steeds meer blowen, sliep wisselend op straat en bij het slachtoffer met wie hij inmiddels een relatie had en die een bevestigende rol had voor het in stand houden van zijn positieve zelfbeeld. Deze relatie liep echter al gauw ook steeds moeizamer door zijn jaloezie en afhankelijkheid. Ten tijde van het bewezen verklaarde overheersten bij de verdachte gevoelens van verlaten worden, eenzaamheid en wanhoop. Dit kan gezien worden als een crisis in een zogeheten anaclitische depressie; een vorm van psychopathologie die gepaard gaat met sterke gevoelens van hulpeloosheid, eenzaamheid, verlatenheid en gebrek aan erkenning. Hierin kwam het besef bijeen kwam van zowel zijn grote afhankelijke gerichtheid op anderen als het besef dat alle steunende factoren om hem heen wegvielen en hij er nu geheel alleen voor kwam te staan. Daarnaast was er ook de razernij over het vermeende verraad door het vreemdgaan van het slachtoffer. Het zorgde uiteindelijk tot een gevoel van afwijzing en vernedering, wat leidde tot een impulsdoorbraak met forse agressie waarbij hij in woede het slachtoffer neerstak en daarna naar aanleiding van wat hij opvatte als een dreigement, in tweede instantie het slachtoffer in blinde woede wurgde.
Alles overziend adviseren de gedragsdeskundigen om de verdachte het bewezen verklaarde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze bevindingen en conclusies over en legt deze ten grondslag aan haar beslissing dat het bewezen verklaarde de verdachte verminderd kan worden toegerekend. Dit heeft een sterk matigende werking op de op te leggen straf.
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van
tien jarenpassend en geboden is. Die straf zal de rechtbank dan ook opleggen.
Anders de raadsman heeft bepleit, zal de rechtbank de duur van de op te leggen gevangenisstraf niet zodanig beperken dat daarnaast oplegging van tbs met voorwaarden mogelijk is. Ingevolge artikel 38, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht zou dat betekenen dat ten hoogste een gevangenisstraf van vijf jaren zou kunnen worden opgelegd. Een dergelijke strafoplegging zou evenwel geen recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde feit en de met strafoplegging te dienen doelen van vergelding en normbevestiging ten onrechte achterstellen bij het strafdoel speciale preventie. Bovendien wordt daarmee het karakter van tbs met voorwaarden miskend. Of deze ‘lichtere’ vorm van tbs kan worden opgelegd, is immers niet alleen afhankelijk van de bereidheid van de verdachte om mee te werken aan eventueel op te leggen voorwaarden, maar ook van de ernst van het delict en het gevaar voor recidive.Bij zeer ernstige delicten, zoals in deze zaak, is oplegging van tbs met voorwaarden niet aangewezen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Overwegingen omtrent de op te leggen maatregel
In voornoemd Pro Justitia-rapport concluderen de gedragsdeskundigen dat de kans op geweldsrecidive op korte termijn als laag wordt ingeschat, maar op langere termijn als matig tot hoog binnen met name, maar niet uitsluitend, afhankelijkheidsrelaties. De verdachte is niet een primair agressieve man en heeft evenmin een geschiedenis van gewelddadige antecedenten of een hoge mate van psychopathie. Zijn afhankelijkheid in relaties speelt een belangrijke rol. Door zijn sociaal wenselijke en sub-assertieve houding wekt de verdachte de suggestie voldoende besef te hebben om zijn situatie en eigen gevoelens te kunnen inschatten, terwijl dat besef ontbreekt en bij hem sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersingsstoornis en/of andere gedragsstoornis. Verder is het moeilijk hoogte van de verdachte te verkrijgen omdat hij uiterlijk weinig laat zien van zijn belevingswereld en hij zelf zijn eigen emoties ook maar moeizaam kan aanvoelen, verwoorden en delen. De kans op overschatting bij de verdachte en op den duur een onverwachte impulsdoorbraak door opstapelende emoties is daarom reëel. Een gestructureerde risicotaxatie op geweldsrecidive wordt aan de hand van historische, klinische en toekomstige factoren als matig-hoog ingeschat. Dit komt met name doordat er sprake is van een beperkt probleeminzicht, impulsiviteit, gedragsproblemen voor het twaalfde jaar, middelengebruik, een hulpverleningsgeschiedenis, instabiliteit van wonen en financiën en stresserende omstandigheden waarbij (adequate) copingvaardigheden tekortschieten.
De gedragsdeskundigen adviseren, indien de strafmaat het toelaat, oplegging van tbs met voorwaarden met een start van de behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. Dit vanwege de vereiste forensische scherpte gezien de kans op overschatting van de verdachte en zijn complexe problematiek. De behandeling dient zich te richten op de stoornis in het cannabisgebruik en de afhankelijkheid in relaties, waarbij klinisch het ook essentieel is rekening te houden met het LVB-niveau van zijn functioneren. Het advies is vervolgens de verdachte geleidelijk te resocialiseren gezien zijn beperkte coping- en oplossingsvaardigheden.
De rechtbank neemt de conclusie uit het Pro Justitia-rapport over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een matig tot hoog recidiverisico op de lange termijn en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling, zoals door de gedragsdeskundigen beschreven, noodzakelijk is.
Nu tbs met voorwaarden, gelet op de op te leggen straf, niet aan de orde is, resteert de vraag of de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling in het kader van tbs met dwangverpleging kan en moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van tbs dat het begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat zulks tevens geldt voor verpleging van overheidswege. Daartoe is redengevend dat het begane feit zeer ernstig is, dat het recidiverisico op lange termijn matig tot hoog is en dat de complexe problematiek van de verdachte die daaraan ten grondslag ligt intensieve en op de verdachte toegesneden behandeling vereist. Dat het acute recidiverisico wordt ingeschat als laag, legt onvoldoende gewicht in de schaal om thans af te zien van het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging.
De rechtbank zal dan ook de maatregel tbs met dwangverpleging opleggen. Daarbij overweegt zij dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren te boven kan gaan.