ECLI:NL:RBDHA:2023:2254

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
22/2768
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een naturalisatieverzoek op basis van de driejaarstermijn van de Rijkswet op het Nederlanderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die sinds 26 februari 2018 in het bezit is van een verblijfsvergunning, heeft op 25 mei 2021 een verzoek tot naturalisatie ingediend. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), met name de driejaarstermijn voor onafgebroken samenwoning met een Nederlandse partner.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de vijfjaarstermijn van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Het geschil concentreert zich op de vraag of eiser in aanmerking komt voor de verkorte termijn van drie jaar, zoals bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de RWN. Eiser stelt dat hij wel degelijk aan deze termijn voldoet, omdat hij sinds 26 februari 2018 samenwoont met zijn huidige partner, mevrouw [B]. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat eiser niet aan de vereiste van drie jaar onafgebroken samenwoning met dezelfde partner voldoet, aangezien hij eerder met een andere partner heeft samengewoond.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de driejaarstermijn moet worden berekend vanaf de samenwoning met dezelfde partner. Eiser heeft niet aangetoond dat hij aan deze voorwaarde voldoet, en de rechtbank concludeert dat het besluit van de staatssecretaris om het verzoek tot naturalisatie af te wijzen, terecht is. Eiser kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen zodra hij aan de vereisten voldoet. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2768

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.R. Bissessur),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is – voor zover hier van belang – met ingang van 26 februari 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’, geldig tot 26 februari 2023. Met ingang van 3 december 2020 is aan eiser een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [B] ’, geldig tot 3 december 2025. Op 25 mei 2021 heeft eiser een verzoek ingediend tot naturalisatie.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan het vereiste van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN [1] , namelijk het hebben van ten minste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek onafgebroken toelating en hoofdverblijf binnen het Koninkrijk. Eiser komt volgens verweerder ook niet in aanmerking voor toepassing van de verkorte termijn van artikel 8, vierde lid, van de RWN, omdat hij onmiddellijk voor de indiening van het verzoek niet voldeed aan het vereiste van drie jaar onafgebroken samenwoning met zijn huidige Nederlandse partner, mevrouw [B] .
Wat zijn de regels?
3.1
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN, komt voor verlening van het Nederlanderschap slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft.
3.2
Op grond van artikel 8, vierde lid, van de RWN wordt de termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd ten minste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Hij voldoet weldegelijk aan de driejaarstermijn bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de RWN, omdat hij al ruim drie jaren samenwoont met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk. Hij stond weliswaar een korte periode ingeschreven op het adres [adres 1] [nummer 1] te [plaats 1] , maar woonde feitelijk met zijn huidige partner samen op de [adres 2] [nummer 2] te [plaats 2] . Om voor een grotere huurwoning in aanmerking te kunnen komen heeft hij zich tijdelijk op het adres van een vriend in Rotterdam ingeschreven. Ter onderbouwing hiervan overlegt eiser een verklaring van zijn partner en van de desbetreffende vriend. Het tegenwerpen van een onderbreking in de samenwoning van twee maanden is volgens eiser niet evenredig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5.1
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de vijfjaarstermijn, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser in aanmerking komt voor de verkorte termijn als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de RWN.
5.2
Ter zitting is gebleken dat eiser zich op het standpunt stelt dat artikel 8, vierde lid, van de RWN niet vereist dat het drie jaren onafgebroken ongehuwd samenwonen met een en dezelfde partner moet zijn. Dat betekent volgens eiser dat hij al sinds 26 februari 2018 ongehuwd samenwoont, zij het met twee verschillende partners, te weten [A] en [B] en dat hij dus ten tijde van zijn verzoek op 25 mei 2021 wel degelijk aan de driejaarstermijn voldeed. Daarbij wijst hij op de door hem overgelegde verklaringen, waaruit blijkt dat de samenwoning met zijn huidige partner, mevrouw [B] , door de tijdelijke inschrijving op het adres in Rotterdam, niet onderbroken is geweest.
5.3
Verweerder heeft zich ter zitting onder verwijzing naar de Handleiding [2] bij artikel 8, vierde lid, van de RWN op het standpunt gesteld dat het weldegelijk moet gaan om drie jaar onafgebroken samenwoning met een en dezelfde partner. Eiser woont nog geen drie jaar samen met zijn huidige partner, zodat het verzoek om naturalisatie terecht is afgewezen.
5.4
In de Handleiding bij artikel 8, vierde lid, van de RWN staat – voor zover hier van belang – dat op grond van deze bepaling een – verkorte – termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf geldt binnen het Koninkrijk als de verzoeker voorafgaand aan de indiening van het verzoek ten minste drie jaar onafgebroken ongetrouwd samenwoont binnen het Koninkrijk met een en dezelfde ongetrouwde Nederlandse partner. De toelating en de samenwoning met die ongetrouwde Nederlandse partner moeten op het moment van de beslissing op het verzoek voortduren.
5.5
Gelet op het hiervoor weergegeven beleid is dus alleen de laatste relatie met de Nederlandse partner Espoza relevant en niet een eventuele eerdere samenwoning met [A] . Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser onmiddellijk voor de indiening van het verzoek niet voldeed aan het vereiste van drie jaar onafgebroken samenwoning met zijn Nederlandse partner Espoza. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat zelfs als wordt uitgegaan van onafgebroken samenwonen in een duurzame relatie met zijn huidige partner vanaf 16 oktober 2020, de datum waarop eiser volgens de inschrijving in het BRP is gaan samenwonen, eiser bij het verzoek om naturalisatie op 25 mei 2021 niet aan de termijn van drie jaar zou hebben voldaan. Dit geldt zelfs als wordt uitgegaan van de schriftelijke verklaring van Espoza die eiser in beroep heeft overgelegd en waarin staat dat zij al sinds januari 2020 samenwonen.
5.6
Aan het betoog van eiser dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder alleen heeft gekeken naar de inschrijving in Rotterdam en de vraag of het tegenwerpen van een onderbreking van de samenwoning van twee maanden in dit geval evenredig is komt de rechtbank, gelet op het voorgaande, niet toe, nu ook zonder die onderbreking de driejaarstermijn niet wordt gehaald.
5.7
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook overigens niet is gebleken van dusdanig bijzondere omstandigheden dat moet worden geconcludeerd dat de gevolgen van de toepassing van het beleid, zoals neergelegd in de Handleiding, voor eiser onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich onderscheidt van anderen die zich in eenzelfde positie bevinden. Bovendien kan eiser een nieuw verzoek doen zodra hij wel aan de termijn voldoet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Rijkswet op het Nederlanderschap.
2.Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003.