ECLI:NL:RBDHA:2023:2254
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een naturalisatieverzoek op basis van de driejaarstermijn van de Rijkswet op het Nederlanderschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die sinds 26 februari 2018 in het bezit is van een verblijfsvergunning, heeft op 25 mei 2021 een verzoek tot naturalisatie ingediend. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), met name de driejaarstermijn voor onafgebroken samenwoning met een Nederlandse partner.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de vijfjaarstermijn van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Het geschil concentreert zich op de vraag of eiser in aanmerking komt voor de verkorte termijn van drie jaar, zoals bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de RWN. Eiser stelt dat hij wel degelijk aan deze termijn voldoet, omdat hij sinds 26 februari 2018 samenwoont met zijn huidige partner, mevrouw [B]. De staatssecretaris heeft echter betoogd dat eiser niet aan de vereiste van drie jaar onafgebroken samenwoning met dezelfde partner voldoet, aangezien hij eerder met een andere partner heeft samengewoond.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de driejaarstermijn moet worden berekend vanaf de samenwoning met dezelfde partner. Eiser heeft niet aangetoond dat hij aan deze voorwaarde voldoet, en de rechtbank concludeert dat het besluit van de staatssecretaris om het verzoek tot naturalisatie af te wijzen, terecht is. Eiser kan in de toekomst een nieuw verzoek indienen zodra hij aan de vereisten voldoet. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.