ECLI:NL:RBDHA:2023:2244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
SGR 21/3090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wnb-ontheffing voor het opzettelijk beschadigen, vernielen of wegnemen van nesten of rustplaatsen van beschermde diersoorten

Op 21 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak SGR 21/3090, waarin eisers, waaronder de Bewonersvereniging Buurtgroep Tweebos, beroep hebben ingesteld tegen een besluit van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Dit besluit verleende ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het opzettelijk beschadigen, vernielen of wegnemen van nesten of rustplaatsen van de huismus, gierzwaluw en gewone dwergvleermuis. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eisers niet leidden tot vernietiging van het bestreden besluit, ondanks dat de rechtbank vaststelde dat enkele eisers ten onrechte niet-ontvankelijk waren verklaard. De rechtbank concludeerde dat de ontheffing was verleend in het belang van de volksgezondheid en dat er geen andere bevredigende oplossing voorhanden was. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eisers en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser 1],

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiseres],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],
[eiser 7],
[eiser 8], allen uit [woonplaats]
de vereniging Bewonersvereniging Buurtgroep Tweebos, (de Bewonersvereniging), gevestigd in Rotterdam,
hierna samen: eisers,
gemachtigden: mr. R.S. Wijling en mr. O.E. de Vries,
en

het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder

gemachtigde: S. Batenburg-de Jong van de Omgevingsdienst Haaglanden.
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

de ontheffinghouder,
gemachtigde: mr. R.D. Reinders.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder, onder het stellen van voorschriften, aan de ontheffinghouder ontheffing verleend van verboden op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het opzettelijk beschadigen, vernielen of wegnemen van nesten of rustplaatsen van de huismus en de gierzwaluw, het opzettelijk verstoren van de gewone dwergvleermuis, alsmede het beschadigen of vernielen van rustplaatsen of voortplantingsplaatsen van de gewone dwergvleermuis. De ontheffing is verleend tot en met 31 december 2024.
Bij besluit van 20 augustus 2020 heeft verweerder de in het primaire besluit verleende ontheffing gewijzigd voor wat betreft de startdatum van het ongeschikt maken van nestlocaties van de huismus en de gierzwaluw. Voor het overige is de ontheffing niet gewijzigd.
Bij besluit van 11 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder – conform het advies van de Bezwarencommissie – het bezwaar van Mathoerapersad, Abdillahi, Ten Harkel en Dobber tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar van Dobber-Boer, Bijlsma, Pelger, Azar, Matias en de Bewonersvereniging tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Met toestemming van partijen is de zitting achterwege gelaten. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van verweerder dat het bezwaar van Mathoerapersad, Ten Harkel, Abdillahi en Dobber niet-ontvankelijk is als volgt. Door eisers gesteld, en door verweerder niet bestreden is dat deze eisers (hemelsbreed) binnen 100 meter van de nesten, dan wel de verblijfplaatsen wonen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze eisers mitsdien ten onrechte niet ontvankelijk verklaard. Dat deze eisers wellicht geen direct zicht hebben op de betreffende nesten en verblijfplaatsen doet daar niet aan af.
2. Het bestreden besluit komt gelet op het voorgaande voor vernietiging in aanmerking. Echter, omdat de overige eisers ontvankelijk zijn verklaard in hun beroep, alle eisers samen één bezwaarschrift hebben ingesteld en in het bestreden besluit is ingegaan op dat bezwaarschrift, is de rechtbank van oordeel dat Mathoerapersad, Ten Harkel, Abdillahi en Dobber niet in hun belangen zijn geschaad. De rechtbank zal dit gebrek dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht passeren.
Procesbelang
3. Blijkens de gedingstukken zijn de sloopactiviteiten die mede aanleiding zijn geweest voor ontheffinghouder om de ontheffing aan te vragen inmiddels afgerond. Het betrof circa 599 woningen in de zogenoemde Tweebosbuurt te Rotterdam. De rechtbank acht evenwel enig belang nog steeds aan de orde, nu de ontheffing tevens voorwaarden bevat voor de duur van sloop- en bouwactiviteiten die de nadelige effecten voor de (gewone) huismus, de gierzwaluw, en de dwergvleermuis mitigeren, welke eisers tevens aan de rechtbank ter beoordeling hebben voorgelegd.
Beroepsgronden
4. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder de ontheffing in de heroverweging ten onrechte in stand heeft gelaten. Het onderzoek dat verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het standpunt dat de ontheffing in het belang van de volksgezondheid is onzorgvuldig. Daarbij is niet gebleken van redenen van sociaal economisch belang die de ontheffing rechtvaardigen. Het ecologisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het oordeel dat geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de dwergvleermuis in zijn natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan is eveneens onzorgvuldig. Ten slotte achten eisers wel degelijk een andere bevredigende oplossing mogelijk.

Beoordeling

5. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het verboden om onder meer dwergvleermuizen te verstoren, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen.
Ingevolge artikel 3.8 van de Wnb kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van een of meer van de verboden bedoeld in artikel 3.5 van de Wnb.
Een ontheffing wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden (voor zover hier van belang):
Er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
Zij is nodig: [..] 3º in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economischer aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten; [..]
Er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de betroken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voorbestaan.
5.1
De rechtbank overweegt ten aanzien van het belang van de volksgezondheid als volgt. De rechtbank acht de door verweerder aangeleverde onderbouwing, waaronder de rapporten van Alphaplan en de CAE-onderzoeken, uitvoerig, inzichtelijk en concludent.
Er is sprake van een samenstel van problemen van bouwtechnische aard, waaronder funderingsproblemen, houtworm, gebrekkige isolatie, vocht, schimmel en zwam, lekkage en scheuren. Dat deze problemen zich kennelijk niet allemaal bij alle betrokken panden voordeden, of ‘pas’ over 10-15 jaar, maakt de bedreiging voor de volksgezondheid niet anders. De rechtbank constateert dat de zijdens eisers overgelegde notitie van J. Post de problemen niet of nauwelijks bestrijdt. De rechtbank ziet in deze notitie dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet van de eigen rapportages uit had mogen gaan. Gelet hierop acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat de ontheffing is aangevraagd met het oog op activiteiten in het belang van de volksgezondheid.
5.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van de redenen van sociale of economische aard als volgt. De rechtbank constateert dat verweerder het nationaal Programma Rotterdam Zuid aan de ontheffingsplichtige activiteiten ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank leest in de beroepsgronden niet dat eisers bestrijden dat dit programma een grootschalige ingreep ter plaatse behelst waarbij verweerder een sociale en economische verbetering van de buurt voor ogen staat, in het bijzonder diversificatie van bevolkingssamenstelling door onder meer een (kwalitatief) meer gevarieerd woningaanbod. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aldus deze redenen van sociale en economische aard aan de verlening van de ontheffing ten grondslag kunnen leggen. Dat een deel van het ontheffingsgebied gelegen is in een deel waarop tevens een procedure tot vernieuwing van het bestemmingsplan gaande was, en dat een civiele procedure heeft gespeeld tussen enkele bewoners van de Tweebosbuurt en hun verhuurder, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
5.3
De rechtbank overweegt ten aanzien van staat van instandhouding van de in de ontheffing genoemde vogels en dieren als volgt. In de eerste plaats constateert de rechtbank dat eisers in beroep zich in dat opzicht slechts richten op de staat van instandhouding van de dwergvleermuis (en niet langer op de gewone huismus en de gierzwaluw). In de tweede plaats constateert de rechtbank dat eisers zich tevens richten op niet in de ontheffing genoemde vogels en dieren, te weten spreeuwen en ruige dwergvleermuis, welke de rechtbank om die reden dan ook buiten beschouwing laat.
5.3.1.
De rechtbank acht, anders dan eisers, voldoende gemotiveerd dat zich binnen het ontheffingsgebied geen massawinterverblijf voor vleermuizen bevindt. Verweerder heeft observaties en een quickscan uitgevoerd ten aanzien van de geschiktheid van de bebouwing. Zijdens eisers is overigens geen eigen rapport overgelegd waaruit de aanwezigheid van een massawinterverblijf blijkt danwel aannemelijk wordt gemaakt. Voorts is niet betwist dat ruimschoots wordt overgecompenseerd in de zin dat 12 vleermuiskasten nodig zouden zijn, terwijl 40 enkele vleermuiskasten en 20 gekoppelde vleermuiskasten zijn geplaats. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder zich derhalve op deze onderzoeksgegevens mogen baseren voor het oordeel dat geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding van de dwergvleermuis.
5.4
De rechtbank overweegt ten slotte ten aanzien van de vraag naar een andere bevredigende oplossing als volgt. Zijdens eisers wordt, met overlegging van een notitie van J. Post van 21 mei 2020, betoogd dat met enig onderhoud en kleine aanpassingen de meeste woningen weer prima aan de huidige eisen zouden zijn aan te passen. Eisers gaan hier kennelijk voorbij aan het betoog van verweerder dat ook renovatie van de betreffende panden aanzienlijke gevolgen heeft, althans verstoring en vernieling van nesten en rustplaatsten met zich brengt, in het bijzonder als gevolg van de noodzaak tot herstel van gevelbeplating en isolatie. Met andere woorden, ook renovatiewerkzaamheden zijn volgens verweerder ontheffingsplichtig. Het betoog van eisers bevat geen concrete betwisting van deze stelling. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte zich op het standpunt heeft gesteld dat geen andere bevredigende oplossing voorhanden was.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepsgronden niet leiden tot vernietiging van de bestreden beslissing.
7. Gelet op hetgeen in 2 is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,-).
8. De rechtbank ziet ook aanleiding om verweerder op te dragen het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 837,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2023.
griffier
rechter
de griffier is niet in staat deze
uitspraak mee te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.