ECLI:NL:RBDHA:2023:224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
09-096944-22 en 10-103713-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot verkrachting en twee aanrandingen met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

Op 18 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot verkrachting en twee aanrandingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, die lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, verminderd toerekeningsvatbaar is. De feiten vonden plaats op verschillende data in 2022, waarbij de verdachte zonder toestemming de kamer van een slachtoffer binnenging en meerdere seksuele handelingen heeft verricht. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door camerabeelden en andere bewijsmiddelen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij immateriële schadevergoeding is toegekend aan de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/096944-22 en 10/103713-22 (gev. t.t.z.)
Datum uitspraak: 18 januari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 27 juli 2022, 19 oktober 2022 (alle pro forma) en 4 januari 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.P. Friperson naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is bij dagvaarding met parketnummer 09/096944-22 (hierna: dagvaarding I) ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 april 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] ,
- zonder toestemming de kamer van [slachtoffer 1] is binnengekomen,
- zijn, verdachtes, hand in de richting van de vagina van [slachtoffer 1] heeft gebracht en/of (vervolgens) heeft geprobeerd met zijn vingers binnen te dringen in de vagina van [slachtoffer 1] ,
- [slachtoffer 1] heeft aangeraakt en/of betast bij haar vagina, borsten, schouders en/of bovenarmen,
- zijn, verdachtes, penis uit zijn broek heeft gehaald en/of heeft vastgepakt en/of zijn hand heen en weer heeft bewogen op/over zijn penis en/of
- [slachtoffer 1] tegen haar lichaam heeft geduwd en/of in/tegen haar gezicht heeft geslagen en/of aan haar haren heeft vastgepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 29 maart 2022 te Dordrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen aanraken van de billen van [slachtoffer 2] .
Aan de verdachte is bij dagvaarding met parketnummer 10/103713-22 (hierna: dagvaarding II) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2022 te Dordrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (onverhoeds) betasten en/of aanraken van de billen van [slachtoffer 3] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde feit en van het bij dagvaarding II tenlastegelegde feit. Verder heeft de officier van justitie met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 1 tenlastegelegde feit partiële vrijspraak gevraagd van het gedachtestreepje “zonder toestemming de kamer van [slachtoffer 1] is binnengekomen” en bewezenverklaring van het overige.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het bij dagvaarding I onder 1 tenlastegelegde feit bepleit en heeft zich met betrekking tot het bij dagvaarding I onder 2 tenlastegelegde feit en het bij dagvaarding II tenlastegelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Dagvaarding I
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2022110292, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 122).
Feit 1
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , opgemaakt op 17 april 2022, voor zover inhoudende (p. 25-27):
Pleegdatum: 17 april 2022
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende.
Ik was aan het werk in [locatie 1] in Den Haag. Dit was ongeveer om 18.00 uur. De man droeg iets over zijn hoofd, een capuchon. De man stak direct zijn hand in de richting van mijn vagina. Ik raakte in gevecht met de man. De man heeft mij overal aangeraakt, zoals op mijn borsten, schouders en bovenarmen. Dit was op een drukkende en draaiende beweging/ manier. Hij gebruikte hiervoor beide handen. Hij bleef maar duwen en tegelijkertijd pakte hij zijn penis. Ik heb wel zijn capuchon naar achteren getrokken. De man hield zijn hand op zijn penis en bewoog deze. De man heeft mij geslagen op mijn rechterslaap.
V: Volgens onze collega's heeft u gezegd: Dat de man zijn vingers in uw vagina duwde?
A: Ja hij duwde met zijn vingers om mijn vagina binnen te dringen.
Hij probeerde eigenlijk met zijn hand te penetreren bij mij maar dat lukte hem
niet. En doordat wij zo aan het vechten waren gaf hij mij een klap in mijn gezicht.
Hij heeft mij ook bij mijn haren gegrepen.
V: Heeft de man zijn piemel helemaal uit zijn broek gehaald?
A: Ja.
V: Dus de man deed zijn hand op zijn blote piemel en bewoog deze heen en weer en met zijn andere hand greep hij naar uw vagina?
A: Ja. Hij zat tegelijkertijd met zijn hand bij zijn penis en mijn vagina.
2. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] , getuige, op 26 oktober 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
De getuige verklaarde op vragen van de rechter-commissaris:
Hij viel mij aan en greep mij hier. Opmerking rechter-commissaris: de getuige plaatst haar hand bij haar kruis en maakt daarbij een knijpende beweging. U vraagt mij of meneer met zijn vingers in mijn vagina is geweest. Nee, hij deed daar wel een
poging toe. Hij pakte het vast, hij greep het vast.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 april 2022, voor zover inhoudende (p. 53):
Ik, [verbalisant] , heb de camera/videobeelden uitgekeken van 17 april 2022 tussen 18:00-18:30 uur, geleverd door het [bedrijf 1] , gevestigd aan [locatie 1] te 's-Gravenhage.
Op de videobeelden zie ik om 17:59:51 uur een man in beeld komen met een capuchon over zijn hoofd getrokken.
-18:00:02 Ik zie dat de man naar binnen gaat.
Tussen 18:00:13 uur en 18:00:22 zie ik dat er een schermutseling plaats vindt die
niet goed waarneembaar is in beeld.
-18:00:22 Ik zie dat de man naar buiten rent. Ik zie dat de man zijn capuchon niet meer op zijn hoofd heeft en deze met zijn linkerhand weer op zijn hoofd zet en
vast houdt, ik zie dat de man zijn rechterhand op zijn kruis heeft.
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 4 januari 2023, voor zover inhoudende:
De voorzitter vertelt mij dat het gaat om een incident in een kamer in [locatie 1] . Ik ben daar naar binnen gegaan. Ik denk dat ik haar omhelsde, maar verder weet ik het niet. Ik denk dat ik haar leuk vond, een mooie dame. Daarom heb ik haar geknuffeld.
De voorzitter toont de camerabeelden. De officier van justitie vraagt mij waarom ik mijn rechterhand bij mijn broek heb. Omdat ik hem omhoogtrek.
Feit 2
5. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 6 april 2022, voor zover inhoudende (p. 73-75):
Pleegdatum: 29 maart 2022.
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende.
Waarvan kom je aangifte doen?
- Van een donkere man, jongen denk ik, jong, die mij betast heeft.
Waar en wanneer is dat gebeuren?
- Vorige week dinsdag tussen bij [locatie 2] in Dordrecht.
Ik riep dat hij weg moest gaan. En toen kwam hij nog een keer dichterbij en toen gaf hij een paar tikken op mijn kont. Hij gaf een paar tikken op mijn linker bil en ging met zijn hand omhoog en toen liep hij weg.
En die beweging, hoe ging dat?
- Twee kleine tikjes en die veeg op mijn linker bil ging naar de zijkant.
Wat zou je ervan vinden als ik een foto liet zien van iemand?
Wie zie je hier?
- Ja, dat is hem, honderd procent.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 april 2022, voor zover inhoudende (p. 85-88 & 90-91):
Ten behoeve van het onderzoek werden de camerabeelden gevorderd van bovengenoemde [bedrijf 2] , welke zicht hadden op de voorgevel. Ik zag dat de camerabeelden voorzien waren van datum en tijdweergave.
Ik zag dat de beelden gemaakt waren op 29 maart 2022.
Omstreeks 06:24:34 uur zag ik een vrouw het trottoir op komen rijden met de
scooter. Ik zag dat de vrouw haar scooter vervolgens parkeerde ter hoogte van [bedrijf 2]
. Ik zag dat de man zich omdraaide en vervolgens vlak naast de vrouw ging staan. Het lijkt er sterk op dat de man met zijn linkerhand een beweging maakt naar het lichaam van de vrouw. Ik zag dat de vrouw een plotselinge snelle beweging maakte met haar lichaam. Ik zag dat de man een soort hupje maakte en wegliep bij de vrouw.
Ik, verbalisant heb op 16 februari 2022, [verdachte] , geboren óp [geboortedatum] , onder proces-verbaalnummer PL1700-BVH-2022049118-7, gehoord als verdachte ter zake aanranding. Op 16 februari 2022, is direct na de aanhouding een foto gemaakt van [verdachte] nadat hij in de politiebus was geplaatst. Deze foto is tijdens de aangifte getoond aan [slachtoffer 2] waarop zij [verdachte] herkende als de man welke haar had aangerand op 29 maart 2022.
7. Het proces-verbaal verhoor van de [getuige 1] , opgemaakt op 18 april 2022, voor zover inhoudende (p. 79-80):
De getuige verklaarde:
Waarover willen wij een verklaring opnemen?
-Omdat [slachtoffer 2] aangerand is en over de man die dat heeft gedaan.
Weet je nog wanneer dit is geweest?
-Dit zou 29 maart moeten zijn.
Kun je ons vertellen wat er gebeurd is?
- [slachtoffer 2] stond voor de deur een beetje overstuur. Ik deed de deur open. Zij zei: "Hij
heeft aan mijn kont gezeten"
Je vertelde dat [slachtoffer 2] een beetje overstuur was. Waaraan zag je dat?
-Ze was aan het huilen.
Dagvaarding II
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1700-2022049118, van de politie eenheid Rotterdam, diens regionale recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 47).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 16 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 1D-2):
Zij deed aangifte en verklaarde het volgende.
Wanneer is het feit, waarvan je aangifte komt doen, gebeurd?
- Vandaag, woensdag 16 februari 2022.
Waar is het gebeurd?
-Voor de deur van [bedrijf 3] in Dordrecht.
Ik zette mijn fiets op slot. Hij kwam naar mij toelopen. Op het moment dat ik langs hem liep en mijn gezicht van hem had afgewend voelde ik een hand op mijn rechterbil. Ik voelde dat hij mijn bil vol aanraakte. Ik voelde iets van druk, het was geen knijpen. Het aanraken duurde ook wel iets langer dan dat je iemand per ongeluk aanstoot. Ik denk dat het 2 seconden heeft geduurd.
2. Het proces-verbaal verhoor van de [getuige 2] , opgemaakt op 16 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 8-9):
De getuige verklaarde:
Vandaag woensdag 16 februari 2022 rond 10:45 a 10:50 uur kwam [slachtoffer 3] met een rood hoofd in paniek binnen. Ik hoorde haar schelden en zij was overstuur. Ik hoorde haar zeggen: er zit net iemand aan mijn kont wat krijgen we nu.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 18-20):
Na de aanranding werd [verdachte] als verdachte aangehouden voor deze aanranding. Na zijn aanhouding werd een foto van de verdachte gemaakt waarop zijn kleding duidelijk zichtbaar was.
Van de aanranding zouden mogelijk beelden zijn, afkomstig van beveiligingscamera's van [bedrijf 3] .
Omstreeks 10:45:52 uur zag ik dat een vrouw een fiets op slot deed. Tevens
zag ik een man in de richting van de vrouw lopen.
Ik zag dat het signalement van de man 100% overeenkwam met de gemaakte
foto van verdachte [verdachte] .
Omstreeks 10:46:02 uur zag ik dat de vrouw [verdachte] passeerde aan diens
voorzijde. Op de bewegende beelden is te zien dat [verdachte] een korte beweging lijkt te maken met zijn rechter onderarm in de richting van de vrouw. Ik zag dat vrouw met haar rechter arm een slaande beweging naar achteren maakte en vervolgens over haar linkerschouder in de richting van [verdachte] keek.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Dagvaarding I – feit 1
De rechtbank stelt bij haar beoordeling het volgende juridisch kader voorop.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige met betrekking tot de feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van de aangeefster en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank zal allereerst toetsen of de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar kunnen worden geacht. Als dat het geval is, moet de rechtbank beoordelen of die verklaringen in voldoende mate worden ondersteund door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaringen van de aangeefster
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster.
De rechtbank stelt vast dat de aangeefster in haar aangifte bij de politie en in haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verdachte de ten laste gelegde seksuele- en geweldshandelingen heeft verricht. Ook zijn de verklaringen die zij heeft afgelegd op de hoofdlijnen consistent.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de aangeefster op essentiële onderdelen tegenstrijdig met de camerabeelden heeft verklaard. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangeefster heeft verklaard dat de verdachte zonder toestemming haar kamer was binnengegaan, terwijl uit de camerabeelden blijkt dat de aangeefster de deur zelf opendeed en de verdachte binnenliet. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangeefster heeft verklaard dat haar collega Loes op haar geschreeuw was afgekomen en de verdachte toen is weggegaan, maar dat uit de camerabeelden niets blijkt van een collega en uit de beelden lijkt te volgen dat de aangeefster de verdachte zelf uit haar kamer duwt.
De rechtbank overweegt dat zij de verdachte vrij zal spreken ten aanzien van het zonder toestemming van de aangeefster binnentreden in de kamer van de aangeefster. Ten aanzien van het overige overweegt de rechtbank dat deze tegenstrijdigheid geen essentieel onderdeel van de verklaring betreft. Ook is er geen sprake van een zodanige tegenstrijdigheid dat deze de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster op het punt van de door haar beschreven seksuele handelingen of geweldshandelingen zouden aantasten. Het dossier bevat ook geen aanwijzingen dat de aangeefster enig belang zou hebben om haar verklaringen over de verdachte te verzinnen of aan te dikken. Ook dat onderstreept naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aangeefster. De rechtbank zal de verklaringen van de aangeefster dan ook voor het bewijs gebruiken.
Steunbewijs
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verklaringen van de aangeefster voldoende steun vinden in ander bewijs. De rechtbank stelt vast dat de camerabeelden de verklaringen van de aangeefster op belangrijke onderdelen bevestigen. Zo heeft de aangeefster verklaard dat zij de capuchon van de verdachte naar achteren heeft getrokken en uit de camerabeelden volgt dat de verdachte zijn capuchon op had toen hij aankwam en deze af was toen hij vertrok uit de kamer. Voorts volgt uit de camerabeelden dat er een schermutseling is geweest en dat de verdachte zijn broek omhoogtrok nadat hij de kamer werd uitgeduwd. Tot slot wordt de verklaring van de aangeefster deels bevestigd door de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft immers op de terechtzitting van 4 januari 2023 verklaard dat hij de aangeefster had omhelsd. De rechtbank ziet hierin voldoende steunbewijs voor de verklaring van de aangeefster. Dit steunbewijs staat naar het oordeel van de rechtbank ook in voldoende nauw verband met de verklaringen van de aangeefster.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande de verdachte vrijspreken van de gedraging zoals vermeld bij het eerste gedachtestreepje (zonder toestemming de kamer van [slachtoffer 1] is binnengekomen) en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het overige bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zoals hierna vermeld in de bewezenverklaring.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I:
1
hij op 17 april 2022 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] ,
- zijn, verdachtes, hand in de richting van de vagina van [slachtoffer 1] heeft gebracht en vervolgens heeft geprobeerd met zijn vingers binnen te dringen in de vagina van [slachtoffer 1] ,
- [slachtoffer 1] heeft aangeraakt bij haar vagina, borsten, schouders en bovenarmen,
- zijn, verdachtes, penis uit zijn broek heeft gehaald
,heeft vastgepakt en zijn hand heen en weer heeft bewogen over zijn penis en
- [slachtoffer 1] tegen haar lichaam heeft geduwd
,in haar gezicht heeft geslagen en aan haar haren heeft vastgepakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 29 maart 2022 te Dordrecht, door een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het meermalen aanraken van de billen van [slachtoffer 2] ;
dagvaarding II:
hij op 16 februari 2022 te Dordrecht, door een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen
,[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het onverhoeds aanraken van de billen van [slachtoffer 3] .

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de jonge leeftijd van de verdachte en met het feit dat is geadviseerd om de feiten de verdachte in verminderde mate toe te rekenen. Voorts heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de door de reclassering geadviseerde voorwaarden op te leggen. De verdachte is immers bereid om zich aan deze voorwaarden te houden. De raadsvrouw heeft verder bepleit dat een eventueel probleem bij de tenuitvoerlegging wegens de verblijfstatus van de verdachte een probleem is voor executie. Tot slot heeft de raadsvrouw de rechtbank gevraagd om – indien de rechtbank overgaat tot het opleggen van een straf met bijzondere voorwaarden – een zodanige straf op te leggen dat de verdachte op 1 februari 2023 geplaatst kan worden in een kliniek.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting en aan twee aanrandingen. Daarmee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van de slachtoffers. De verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen voor de slachtoffers hadden kunnen hebben en heeft enkel zijn eigen lustgevoelens vooropgesteld. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 juli 2022. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport (psychiatrisch onderzoek) van 23 juni 2022, opgesteld door dr. B.A. Blansjaar, psychiater (hierna: de psychiater), en het Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) van 18 augustus 2022, opgesteld door drs. T. ’t Hoen (hierna: de psycholoog).
Uit het psychiatrisch onderzoek volgt dat de verdachte lijdt aan een psychische stoornis met cognitieve en affectieve ziekteverschijnselen met desorganisatie en affectvervlakking, waarschijnlijk veroorzaakt door schizofrenie. De verdachte leed ook ten tijde van het ten laste gelegde aan deze psychische stoornis en deze stoornis heeft de verdachte zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. De psychiater adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De psychiater acht zowel uit het oogpunt van recidivepreventie als ook uit het zorgoogpunt klinische psychiatrische behandeling en aansluitende resocialisatie aangewezen. Verder volgt uit het rapport dat er geen contra-indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, maar dat de mogelijkheden voor behandeling van de psychische stoornis van de verdachte beter zijn in de volwassenenzorg dan in de jeugdzorg.
Uit het psychologisch rapport volgt dat het zeer waarschijnlijk is dat er bij de verdachte sprake is van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook aanwezig tijdens het ten laste gelegde en hebben de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte beïnvloed. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in ieder geval in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Voorts volgt uit het rapport dat er indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, maar de psycholoog is van mening dat de pathologie van de verdachte beter behandeld kan worden binnen de volwassenenzorg. Verder volgt uit het rapport dat behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico terug te brengen. Ook dient de verdachte adequaat ingesteld te blijven op medicatie.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 31 oktober 2022. De reclassering signaleert problemen op vrijwel alle leefgebieden. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een langdurige opname in een zorginstelling.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over. Op grond van deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een psychische stoornis, dat deze stoornis bij hem van invloed is geweest op het plegen van de bewezenverklaarde feiten en dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Voorts neemt de rechtbank de conclusies van de deskundigen over om het volwassenenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank overweegt dat zij, in tegenstelling tot wat de deskundigen adviseren, geen bijzondere voorwaarden zal opleggen. Tijdens de terechtzitting op 4 januari 2023 is door de verdachte bevestigd dat hij geen verblijfstitel heeft, hetgeen al uit de informatie van 22 november 2022 over de verdachte uit de Strafrechtketendatabank naar voren kwam. Dit heeft tot gevolg dat de Staat het reclasseringstoezicht en de tenuitvoerlegging van de bijzondere voorwaarden niet financiert waardoor deze niet kunnen worden geëxecuteerd.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen over de aard en de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Vanwege de jonge leeftijd en de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte dient de duur van de gevangenisstraf die normaal gesproken op dit soort delicten staat te worden verkort. De rechtbank acht dan ook een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1700,00, en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordering een schadevergoeding van € 1.782,06, en te vermeerderen met de wettelijke rente met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 282,06 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geconcludeerd tot toewijzing van de vordering inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag 1.282,06, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om het bedrag te matigen tot een bedrag van maximaal € 750,00, omdat wordt verwezen naar een niet vergelijkbare zaak en onvoldoende is gebleken dat sprake is van lichamelijk letsel.
[slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van de immateriële schade moet worden afgewezen aangezien de vordering onvoldoende is onderbouwd. Subsidiair is door de verdediging bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het nader laten onderbouwen van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Uit het schrijven van de psycholoog volgt immers onvoldoende of sprake is van geestelijk letsel, en blijkens de stukken heeft de benadeelde partij al sinds maart vorig jaar dramatherapie. De dramatherapie lijkt dus een andere oorzaak te hebben. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de post immateriële schadevergoeding moet worden gematigd. Meest subsidiair heeft de raadsvrouw namens de verdachte bepleit dat maximaal een bedrag van € 500,00 kan worden toegewezen. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw namens de verdachte bepleit dat deze post moet worden afgewezen dan wel de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat uit de overgelegde stukken onvoldoende blijkt dat de parkeerkosten zijn gemaakt wegens een bezoek aan een therapeut.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De vordering van de benadeelde partij
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 17 april 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 april 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
[slachtoffer 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde stukken volgt immers onvoldoende of er een verband bestaat tussen de therapie die de benadeelde partij volgt en het strafbare feit. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 57, 63, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en 2 en de bij dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I – feit 1:
poging tot verkrachting;
ten aanzien van dagvaarding I – feit 2 en dagvaarding II:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 750,00 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 17 april 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 17 april 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur
van 15 (VIJFTIEN) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Diepenhorst, voorzitter,
mr. M.T. Paulides, rechter,
mr. Y.H.M. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Muijsert, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2023.