Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
“functionele hard- en software, een landelijk dekkend datanetwerk, werkplekken, koppelingen met openbare telecommunicatienetwerken en het internet én een interconnectie met het huidige 112-knooppunt afgenomen moeten worden”. Dat de opdracht niet slechts zou zien op de infrastructuur en omgeving van de centrale meldkamer, was dan ook van meet af aan al duidelijk, althans had duidelijk behoren te zijn. Verder geldt dat Grosc onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen concluderen dat met de opdracht voor het MKCS sprake zou zijn van een clustering die in strijd is met artikel 1.6 ADV (beschouwd tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 1.5 Aw 2012). De voorzieningenrechter begrijpt dat de wens van de Politie om tot één communicatieplatform voor Dienst 112 en de regionale meldkamers te komen is ingegeven om uniformiteit (met een verhoging van snelheid van dienstverlening voor de burger) en verbeterde veiligheid van het 112-proces (door het terugbrengen van het aantal koppelingen) te realiseren. Die wens, waarvoor de beleidskaders staan weergegeven in artikel 2 lid 2 sub a van de Regeling hoofdlijnen beleid en beheer meldkamers, is (ten minste) niet onbegrijpelijk. Dat de Politie in het verleden heeft voortgeborduurd op de huidige situatie waarin dienstverlening via de regionale meldkamers loopt, en waardoor naar eigen zeggen een lappendeken is ontstaan, maakt niet dat de Politie gehouden zou zijn op deze meer gefragmenteerde wijze voort te bouwen. Dat deze keuze met zich brengt dat diverse marktpartijen die nu wel betrokken zijn, dat in de toekomst niet meer zijn, kan de Politie niet worden verweten gelet op de zojuist als niet onbegrijpelijk aangeduide wens. Grosc heeft onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat de wens van de Politie en de daaruit voortkomende aanpak van de realisatie van het MKCS op gespannen voet zou staan met het bepaalde in artikel 1.6 ADV.
Kijkend naar de dreigingen met betrekking tot de vitale infrastructuur voor de komende vijf jaar komt naar voren […] dat zowel statelijke actoren als cybercriminelen een steeds grotere bedreiging vormen voor de continuïteit van vitale processen. Vanwege de belangrijke maatschappelijke rol van vitale processen zijn ze een aantrekkelijk doelwit van kwaadwillende actoren”. Het mag zo zijn dat verder benoemd is dat de waarschijnlijkheid van moedwillige aanvallen op de Nederlandse vitale infrastructuur op dit moment [september 2022, voorzieningenrechter] relatief laag wordt ingeschat, maar de aard van het 112-proces rechtvaardigt de maximale garanties die de Politie verlangt. Het openleggen van het huidige en het nieuwe systeem aan
meerderederden – ook als zij zijn gescreend en/of als met hen geheimhoudingsovereenkomsten zijn gesloten – brengt daarbij een verhoogd risico op het weglekken van informatie met zich. Met juistheid heeft de Politie daarbij aangevoerd dat kwaadwillende derden zich per definitie niets gelegen zullen laten aan gesloten geheimhoudingsovereenkomsten. Professionele statelijke actoren kunnen daarbij een marktpartij dusdanig inrichten dat deze in eerste instantie veilig lijkt en pas in de tweede fase of tijdens de uitvoering alsnog onbetrouwbaar c.q. onveilig blijkt te zijn, zoals de Politie heeft aangevoerd. Dat het digitale dreigingsniveau na 2022 verder is verhoogd, en dat de dreigingen complexer zijn geworden, is door Grosc niet gemotiveerd betwist.