ECLI:NL:RBDHA:2023:22282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
11 september 2024
Zaaknummer
NL23.32075 en NL23.32076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van eiser in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 14 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft op 30 mei 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft deze afgewezen op basis van het feit dat eiser eerder in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij meer dan drie maanden buiten de Europese Unie heeft verbleven, wat zou betekenen dat Oostenrijk niet langer verantwoordelijk is voor zijn aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de verblijfplaats van eiser en zijn verklaringen niet zorgvuldig heeft meegenomen in de beoordeling. Hierdoor is het besluit niet zorgvuldig voorbereid en wordt het beroep gegrond verklaard. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.32075 (beroep)
NL23.32076 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum] 1993, van Turkse nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. D.H. Yabasun),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. Versteegh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. [1]
1.1.
Eiser heeft op 10 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft de rechtbank ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar deze zaak over gaat
4. Eiser heeft op 30 mei 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens de staatssecretaris is Oostenrijk verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag, omdat uit de Eurodac-gegevens blijkt dat eiser op 13 februari 2022 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De staatssecretaris heeft daarom Oostenrijk verzocht om eiser terug te nemen. Daarbij heeft de staatssecretaris Oostenrijk geïnformeerd dat eiser heeft verklaard in 2022 naar Turkije te zijn teruggekeerd en dat hij in mei 2023 naar Nederland is gereisd via Servië, Hongarije, Oostenrijk en Duitsland.
4.1.
Op 1 augustus 2023 heeft Oostenrijk dit verzoek afgewezen, omdat zij van de staatssecretaris meer informatie wilde over het eventuele verblijf van eiser in Turkije. Zo staat het volgende in de afwijzing van Oostenrijk:

This information is very unspecific — no detailed information concerning the applicant's whereabouts is provided. Therefore, it is possible that the applicant left the territory of the Member States for at least three months, which would mean a cessation of Austria's responsibility.
However, in order to possibly agree to your request, we may kindly ask you to provide us with detailed information concerning the applicant's whereabouts since his disappearance in Austria in March 2022 until his appearance in Netherlands in May 2023, as well as any
other useful information in this context.
4.2.
Nederland heeft op 7 augustus 2023 een heroverwegingsverzoek ingediend bij Oostenrijk. In dat verzoek staat onder andere het volgende:

Your remark that it is possible that the applicant left the territory of the Member States for at least three months, which would mean a cessation of Austria´s responsibility can be perceived as an effort by Austria to reverse the burden of proof as meant by article 19 clause 2 and 3 of Regulation (EU) No 604/2013. You must be aware of the fact that these clauses clearly stipulate that: “The obligations specified in Article 18(1) shall cease where the Member State responsible can establish, when requested to take charge or take back an applicant or another person as referred to in Article 18(1)(c) or (d), that the person concerned has left the territory of the Member States (for at least three months)”.
In my perspective, this article provides no leeway for diverging interpretations. If Austria aspires to reject my take back request and thereby it’s responsibility for the asylum application of the person concerned, it is the responsibility of Austria to provide detailed information in order to establish that the responsibility of Austria has ceased to exist.
4.3.
Op 9 augustus 2023 is Oostenrijk akkoord gegaan met terugname van eiser. De asielaanvraag is vervolgens met het bestreden besluit niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Heeft de staatssecretaris Oostenrijk voldoende geïnformeerd over het verblijf van eiser buiten de Europese Unie?
5. Eiser voert aan dat hij na zijn verblijf in Oostenrijk naar Turkije is gegaan en daar meer dan drie aaneengesloten maanden (van februari 2022 t/m mei 2023) ondergedoken heeft gezeten, omdat hem het lidmaatschap van de gewapende terreurorganisatie [naam] wordt toegedicht. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een verklaring ingebracht van zijn broer en verschillende foto’s. Eiser voert aan dat Oostenrijk niet meer verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag omdat hij meer dan drie maanden buiten de Europese Unie heeft verbleven. [2]
5.1.
Volgens de staatssecretaris is Oostenrijk verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat hij daar eerder een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. In het verweerschrift heeft de staatssecretaris zich aanvullend op het standpunt gesteld dat niet wordt gevolgd dat eiser meer dan drie maanden in Turkije heeft verbleven. Eiser heeft geen paspoort met uitreisstempel of ander bewijs overgelegd. [3] Eiser heeft wel indirect bewijs overgelegd in de zin van een verklaring van zijn broer, een aantal foto’s en zijn eigen verklaringen. [4] Volgens de staatssecretaris komt aan deze stukken afzonderlijk, maar ook in samenhang, onvoldoende bewijskracht toe voor de gestelde terugreis naar Turkije en verblijf daar voor minstens drie maanden. De verklaring van zijn broer is namelijk afkomstig uit een niet objectief verifieerbare bron en het is niet duidelijk wie op de foto’s staat, wanneer deze zijn gemaakt en wat deze moeten aantonen.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat hij langer dan drie maanden buiten de Europese Unie heeft verbleven en dat de staatssecretaris in het bestreden besluit hier helemaal niet op in is gegaan. [5] Dat levert een gebrek op in het besluit. Het standpunt van de staatssecretaris dat eiser hierover een standpunt in de zienswijze had moeten opnemen, wordt namelijk niet gevolgd door de rechtbank. Omdat eiser hierover heeft verklaard tijdens het gehoor, had de staatssecretaris deze verklaringen moeten meenemen in de beoordeling van zijn asielaanvraag. Door dit na te laten, is het besluit niet zorgvuldig voorbereid.
6. Nu er sprake is van een gebrek in het bestreden besluit, moet de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. De rechtbank is van oordeel dat dit niet kan en overweegt hiertoe als volgt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Uit de Uitvoeringsverordening Dublin volgt dat de in- en uitreis en het verblijf buiten de Europese Unie met (indirect) bewijs aannemelijk gemaakt kan worden. Eén van deze indirecte bewijsmiddelen betreft de gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de verzoeker. Hoewel het juist is dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij meer dan drie maanden buiten de Europese Unie heeft verbleven en dat het aan Oostenrijk is om daar een beroep op te doen, is het aan de staatssecretaris om hierop door te vragen om meer informatie hierover te verkrijgen, zodat hij Oostenrijk juist en volledig kan informeren. Dit vloeit voort uit artikel 34, vierde lid, van de Dublinverordening en de loyaliteitsverplichting van de lidstaten. [6]
6.2.
De rechtbank stelt vast dat de gehoormedewerker tijdens het Aanmeldgehoor Dublin geen (concrete) vragen heeft gesteld over eisers reisroute, over zijn verblijfsduur, over zijn verblijfsomstandigheden in Turkije en de eventuele onderbouwing daarvan. Hierdoor is eiser onvoldoende in de gelegenheid gesteld om hierover te verklaren en heeft de staatssecretaris Oostenrijk niet volledig kunnen informeren over het gestelde verblijf buiten de Europese Unie. Zo heeft eiser verklaard dat hij van Turkije via Servië, Hongarije, Oostenrijk en Duitsland naar Nederland heeft gereisd. De gehoormedewerker heeft echter nagelaten om door te vragen. [7] Zo is onduidelijk gebleven wanneer, hoe lang en op welke wijze eiser deze reis heeft afgelegd. Ook heeft de gehoormedewerker nagelaten te vragen op welke wijze eiser de gestelde reis van Oostenrijk naar Turkije heeft gemaakt. Omdat de bewijslast om een beroep te doen op artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening bij Oostenrijk ligt, kan Oostenrijk enkel een geslaagd beroep daarop doen als de staatssecretaris de juiste vragen aan eiser stelt en Oostenrijk vervolgens volledig informeert over het gestelde verblijf van eiser buiten de Europese Unie. Door geen zorgvuldig onderzoek te doen en Oostenrijk niet volledig te informeren over het verblijf van eiser buiten de Europese Unie, wordt de werking van de Dublinverordening gefrustreerd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt en dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag, niet in stand blijft. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, omdat het aan de staatssecretaris is om nader onderzoek te doen en opnieuw te beslissen op de asielaanvraag.
8. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor zes weken.
9. Omdat op het beroep is beslist, is er geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, een voorlopige voorziening heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer NL23.32075:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 oktober 2023;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak; en,
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder zaaknummer NL23.32076:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. G. van Reemst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen één weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening.
3.In de zin van Bijlage II, lijst A, onder 9 van de Uitvoeringsverordening Dublin, nr. 118/2014.
4.In de zin van Bijlage II, lijst B, onder 9 van de Uitvoeringsverordening Dublin, nr. 118/2014.
5.Pagina 2 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.
6.Zie artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
7.Pagina 5 en pagina 7 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.