7.8.Het college heeft vervolgens de gevraagde dakopbouw individueel beoordeeld, omdat in de directe nabijheid van de woning van eiser geen soortgelijke precedenten aanwezig zijn. Daarbij heeft het college gewicht toegekend aan het advies van de stedenbouwkundige. De interne stedenbouwkundige heeft het bouwplan beoordeeld op basis van een stedenbouwkundige visie. Deze visie is volgens het college niet vervat in een beleidsstuk en kan dan ook niet zelfstandig worden verstrekt. Het is de wijze van beoordeling die consequent wordt toegepast bij de beoordeling van bouwplannen. Dit is bestendige bestuurspraktijk. De dakopbouw zorgt er volgens het college voor dat het volume van het hoofdgebouw toeneemt en er automatisch minder ruimte overblijft tussen de woningen. Doordat een dakopbouw het silhouet van het oorspronkelijke dak aanpast heeft een dergelijke ontwikkeling een ingrijpende invloed op het straatbeeld. Daarom is volgens college sprake van strijd met de goede ruimtelijke ordening.
8. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan zijn bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. Het college moet daarbij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt conform vaste jurisprudentie niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en heeft het daarom de aangevraagde omgevingsvergunning kunnen weigeren. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
10. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de algemene en specifieke regels uit het kruimelgevallenbeleid. Van soortgelijke precedenten in de onmiddellijke nabijheid is namelijk geen sprake. De dakopbouw op de woning aan [adres 2] is niet als zodanig aan te merken, omdat die is vergund op basis van een ander bestemmingsplan, dat die dakopbouw bij rechte toestond. Bovendien betreft dat een hoekwoning. Er is dus geen sprake van een juridisch en feitelijk vergelijkbaar geval. Het college heeft daarom ook niet in strijd gehandeld met het gelijkheidsbeginsel.
11. Bij de individuele beoordeling van het bouwplan heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank mogen baseren op het advies van de stedenbouwkundige. Dit advies kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Eiser heeft geen tegenadvies van een stedenbouwkundige overgelegd en ook niet aannemelijk gemaakt dat het advies onjuist is, op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of tegenstrijdigheden of onbegrijpelijke conclusies bevat. Door het bouwplan zal onmiskenbaar minder ruimte ontstaan tussen de woningen, waardoor het gevelbeeld zal verdichten. Eiser heeft weliswaar terecht gesteld dat het bestemmingsplan, gelet op de maximale bouwhoogte van 6 meter, al een tweede bouwlaag toestaat waardoor het gevelbeeld ook verdicht kan worden. Het bouwplan heeft echter een bouwhoogte van 8,85 meter. Het gevelbeeld zal daardoor meer verdichten dan planologisch reeds is toegestaan en door de gemeenteraad in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is geacht. Het college heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan ongewenst is vanwege de ruimtelijke en stedenbouwkundige kwaliteit in de omgeving.
12. Eiser betoogt dat het college ten onrechte niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken dat er geen bezwaren zijn binnengekomen van omwonenden en dat het bouwplan het woongenot van zijn gezin ten goede komt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat er in dit geval geen aanleiding was om die omstandigheden bij de besluitvorming te betrekken, omdat hier sprake is van een bouwplan dat in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat omwonenden positief staan tegenover het bouwplan, maakt niet dat het college het criterium van een goede ruimtelijke ordening opzij kan zetten. Het college heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat de belangen van eiser die zien op het verbeteren van zijn eigen woongenot en dat van zijn gezin, geen belangen zijn die zwaarder moeten wegen dan het algemeen belang dat is gediend bij het slechts verlenen van medewerking aan planologisch aanvaardbare bouwplannen. Het algemeen belang prevaleert in deze situatie boven het individuele belang van eiser.
13. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij zich afvraagt op basis van welk normenkader het college de verdichting van het gevelbeeld ongewenst heeft verklaard. In dat verband wijst eiser erop dat in de huidige Welstandsnota Zuidplas 2015 de wijk ‘Veldewater’ als welstandsvrij is geclassificeerd. De rechtbank overweegt dat het effect van een bouwplan op de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving van belang is voor de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daaraan moet worden getoetst als een bouwplan, zoals in de onderhavige situatie, afwijkt van het bestemmingsplan (op grond van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo). De toets aan de welstandscriteria is een afzonderlijke beoordeling, die pas aan de orde komt als het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, namelijk bij de vraag of de bouwactiviteit vergunbaar is (op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo). Dat de wijk van eiser als welstandsvrij is aangemerkt, is dus pas van belang bij de toets aan de welstandscriteria, niet bij de beoordeling van het effect van het bouwplan op de stedenbouwkundige kwaliteit. Het college heeft bij laatstgenoemde beoordeling dus wel degelijk het effect van het bouwplan op het gevelbeeld mogen betrekken.