ECLI:NL:RBDHA:2023:22266

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
10189877 EJ VERZ 22-85358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking over ontslag executeur en opheffing schorsing in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontslag van een executeur en opheffing van de schorsing van deze executeur, die was geschorst op basis van artikel 4:149 BW. De verzoekster, die in persoon procedeerde, had de schorsing van de executeur aangevochten, terwijl de verweerder, de geschorste executeur, verzocht om opheffing van de schorsing. De procedure volgde op een eerdere beschikking van 20 januari 2023, waarin de schorsing was uitgesproken. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 april 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor een levensdelict of geweldmisdrijf met betrekking tot de overlijdensoorzaak van de erflaatster, en dat de dood als een natuurlijke dood kan worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de schorsing van de executeur opgeheven kan worden, omdat verzoekster niet langer de geldigheid van het testament van erflaatster aanvecht. De verzoeken van de verweerder om verzoekster te verbieden zich uit te laten over zijn betrokkenheid bij het overlijden van erflaatster en om ministerieplicht te verlenen aan een notaris zijn afgewezen, omdat deze verzoeken geen wettelijke grondslag hebben in deze procedure. De proceskosten zijn zo verdeeld dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is eindbeslissing in deze procedure.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats 's-Gravenhage
CB/b
Zaaknr.: 10189877 EJ VERZ 22-85358
4 mei 2023
Verdere beoordeling van de schorsing van een executeur ex artikel 4:149 BW in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster,
eerst procederend in persoon, thans gemachtigde: mevr. mr. L.A.M.G van der Wellen (Nolet Advocaten)
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] (België),
verweerder,
gemachtigde: mr. F.L.I. de Vleesschauwer (Partner Advocaten),
inzake de nalatenschap van:
[erflaatster],
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats],
overleden op [datum] 2022 te [plaats],
laatst gewoond hebbend te [woonplaats 1],
hierna te noemen: erflaatster.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de beschikking van 20 januari 2023 waarbij verweerder als executeur van de nalatenschap van erflaatster is geschorst;
  • de brief van de gemachtigde van verweerder van 7 maart 2023 met acht producties (nrs. 8 tot en met 15);
  • het verweerschrift van de gemachtigde van verzoekster van 14 april 2023 met een productie (nr. 1);
  • de brief van de gemachtigde van verweerder van 18 april 2023 met zes producties (nrs. 16 tot en met 21).
1.2.
Op 21 april 2023 heeft is de mondelinge behandeling in deze procedure voortgezet. Hierbij zijn verschenen verzoekster in persoon, vergezeld door [naam] en haar gemachtigde en verweerder in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daarbij zijn door verweerder pleitaantekeningen overgelegd. Van het verder verhandelde op de zitting zijn door de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, welke zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Op grond van de overwegingen, genoemd in rechtsoverweging 4.3 van de beschikking van 20 januari 2023 is verweerder geschorst als executeur in de nalatenschap van erflaatster. Schorsing van een executeur is een voorlopige voorziening, die gevolgd moet worden door een beslissing om de schorsing op te heffen dan wel de executeur te ontslaan. Partijen hebben de kantonrechter overeenkomstig het bepaalde in het dictum van de beschikking van 20 januari 2023 nader geïnformeerd, in het bijzonder omtrent het strafrechtelijk onderzoek naar de overlijdensoorzaak van erflaatster. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten nog nader kunnen toelichten. Verzoekster heeft geconcludeerd de schorsing van de executeur te handhaven; verweerder heeft geconcludeerd de schorsing op te heffen.
2.2
Uit de door de gemachtigde van verzoekster overgelegde stukken, in het bijzonder de e-mail van de Officier van Justitie van 8 maart 2023 blijkt dat er geen nader strafrechtelijk onderzoek zal worden verricht naar de overlijdensoorzaak van erflaatster. Met zoveel woorden schrijft de Officier van Justitie:
Daarom ben ik tot de conclusie gekomen dat sprake is van zogenaamd ‘natuurlijk overlijden’ en zie ik geen aanwijzingen voor een levensdelict of geweldmisdrijf. Er zal dus geen nader strafrechtelijk onderzoek worden verricht.
2.3.
In aansluiting op het voorgaande heeft de gemachtigde van verweerder nog een tweetal verklaringen overgelegd, een van de schouwarts, die de verklaring van overlijden van erflaatster heeft opgesteld, en een van de begrafenisondernemer, die de begrafenis van erflaatster heeft verzorgd. Op de verklaring van overlijden staat vermeld:
De ondergetekende [naam van de schouwarts] (….) verklaart ervan overtuigd te zijn, dat de dood ten gevolge van een natuurlijke dood is ingetreden.De begrafenisondernemer schrijft:
Na ruim 35 jaar overledenen verzorgd te hebben was onze enige constatering dat mevrouw erg ziek was geweest. Dat konden wij zien aan mevrouw haar huidskleur en aan enkele vergroeiingen die wij vaker zien bij mensen met kanker: Ik verklaar hierbij dat de dood van mevrouw [erflaatster], bij mijn weten en kunnen, een natuurlijke dood is. De arts had anders geen verklaring van overlijden afgegeven, maar juist een GGD-arts ingeschakeld om dit te onderzoeken. Ook aan haar lichaam heb ik niets gezien dat wijst op een niet natuurlijk overlijden.
2.4.
Naar aanleiding van bovenstaande verklaringen ziet de kantonrechter geen belemmeringen meer om de schorsing van verweerder als executeur op te heffen. Ook de argumenten van de zijde van verzoekster om de schorsing vooralsnog te handhaven kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet tot een ander oordeel leiden. Van de zijde van verzoekster wordt de overlijdensoorzaak niet langer betwist en ook, zo bleek tijdens de voortgezette mondelinge behandeling, heeft verzoekster niet langer het voornemen om de geldigheid van het testament van erflaatster aan te vechten. Verzoekster stelt zich thans nog op het standpunt dat verweerder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rechten zou moeten kunnen ontlenen aan de uiterste wilsbeschikking van erflaatster, gelet op de – in de ogen van verzoekster – bizarre omstandigheden, die aan het overlijden van erflaatster vooraf zijn gegaan. Uiteraard staat het verzoekster vrij op grond van welke argumenten dan ook te betogen dat verweerder geen rechten zou moeten kunnen ontlenen aan het testament van erflaatster, maar naar het oordeel van de kantonrechter zijn deze argumenten thans onvoldoende concreet om de schorsing van de executeur nog langer te handhaven. Zeker nu verzoekster niet meer voornemens is de geldigheid van het testament van erflaatster aan te tasten is de inhoud van het testament ook voor de kantonrechter uitgangspunt. Uit het testament blijkt duidelijk dat het erflaatsters wil was dat verweerder als executeur haar nalatenschap zou afwikkelen. Aan die wil dient thans uitvoering te worden gegeven.
2.5.
Bij wijze van zelfstandige verzoeken heeft verweerder nog verzocht (a) verzoekster alsmede haar directe familieleden te verbieden zich nog verder uit te laten over mogelijke betrokkenheid van verweerder bij het overlijden van erflaatster en te gebieden uitlatingen op (onder meer) sociale media te verwijderen en (b) notaris mevr. mr. C.C.L van Goethem te Hulst ministerieplicht te verlenen voor het opmaken van een verklaring van erfrecht ten behoeve van verweerder.
2.6.
Beide verzoeken missen naar het oordeel van de kantonrechter wettelijke grondslag in deze procedure. Voor zover verweerder maatregelen wil doen treffen met betrekking de wijze waarop verzoekster en haar familieleden zich jegens verweerder uitlaten dient verweerder dat te doen via een aparte daarop gerichte procedure. Deze procedure is daarvoor niet de geëigende weg. Dat geldt evenzeer voor het verzoek tot het verlenen van ministerieplicht aan een notaris. De ministerieplicht van een notaris vloeit voort uit artikel 21 Wet op het Notarisambt, die naar het oordeel van de kantonrechter een voor weinig interpretatie ruimte latende verplichting voor een notaris bevat. Maar hoe dan ook kan enige uit deze bepaling voortvloeiende ministerieplicht niet in deze procedure via de kantonrechter worden afgedwongen. Een rechtsgrond daartoe ontbreekt in de Wet op het Notarisambt. Verweerder zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn zelfstandige verzoeken.
2.7.
In de aard van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten zodanig tussen partijen te verdelen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
2.8.
De eerder genoemde beslissingen zijn eindbeslissingen in deze procedure en daarmee eindigt deze procedure hiermee.

3.De beslissing

De kantonrechter:
- heft de schorsing van verweerder als executeur in de nalatenschap van erflaatster op;
- verklaart verweerder niet-ontvankelijk in zijn zelfstandige verzoeken;
- verdeelt de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 mei 2023.