Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of verweerder eisers asielaanvraag terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Duidelijkheidshalve merkt de rechtbank op dat het beroep gegrond is vanwege een motiveringsgebrek en dat daarmee dus nog niet gezegd is dat de asielaanvraag van eiser toegewezen moet of zal worden.
4. De rechtbank legt in het onderstaande uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is homoseksueel en is na bedreiging en mishandeling door zijn vader vanwege zijn homoseksualiteit op 16-jarige leeftijd het huis uit gejaagd. Eiser is naar [stad] gegaan en is daar in de prostitutie beland als sekswerker. Vervolgens is eiser gaan studeren, heeft diverse baantjes gehad, maar werd telkens ontslagen vanwege zijn homoseksualiteit. Eiser kreeg een relatie met zijn huidige partner [partner] ([partner]) en is met hem gaan samenwonen. Eiser en [partner] hebben in Turkije problemen ondervonden door hun homoseksuele relatie. Zo zijn zij drie keer aangevallen, bedreigd, geslagen en zijn er stenen gegooid naar het huis dat hij en zijn partner huurden. Het huurcontract van eiser en [partner] is tot twee keer toe opgezegd. Na een korte tijd bij een vriend van [partner] te hebben gewoond zijn eiser en [partner] naar Nederland vertrokken.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst,
2. betrokkene is homoseksueel,
3. de problemen naar aanleiding van de homoseksuele gerichtheid.
7. Verweerder vindt dat deze drie elementen geloofwaardig zijn.
8. Op basis van de geloofwaardig geachte relevante elementen vreest eiser bij terugkeer naar Turkije dat hij en/of zijn partner [partner] terug zal gaan in de tijd, dat hij weer alleen zou komen te staan en slecht zal worden behandeld. Hij stelt dan geen andere optie te hebben dan weer sekswerk te moeten verrichten.
9. Verweerder heeft ten aanzien van deze vrees voor problemen bij terugkeer naar Turkije het volgende naar voren gebracht. Het is volgens verweerder aan eiser om deze vrees aannemelijk te maken omdat er geen specifiek beleid is geformuleerd ten aanzien van LHBTQI+ in Turkije, en daartoe ook geen aanleiding is. Hoewel verweerder erkent dat onder andere uit het algemeen ambtsbericht Turkije van 3 maart 2022 blijkt dat het sociale klimaat voor seksuele minderheden in Turkije is verslechterd sinds 2015, rechten van homoseksuelen (of: LHBTQI+) onder druk zijn komen te staan en bescherming niet in alle gevallen kan worden geboden, is dat geen aanleiding geweest om LHBTQI+ als risicogroep of kwetsbare minderheid aan te wijzen. Dit blijkt uit het herziene landenbeleid van 13 juni 2022. Homoseksualiteit is niet illegaal in Turkije, en er is geen sprake van een situatie waarin homoseksuelen in het algemeen enkel vanwege hun geaardheid risico lopen op vervolging, dan wel behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De door eiser overgelegde informatie VluchtelingenWerk Nederland van 4 december 20221 met de verwijzing naar de hierin genoemde bronnen maakt dat niet anders. Deze informatie laat geen volledig andere situatie zien dan verwoord in het algemeen ambtsbericht van 3 maart 2022.
10. Verweerder is verder van mening dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn specifieke geval sprake is van een reëel risico op vervolging bij terugkeer naar Turkije, dan wel een reëel risico op ernstige schade, en hij daartegen geen bescherming in kan roepen bij de Turkse autoriteiten. Uit de verklaringen van eiser over de door hem ondervonden discriminatie blijkt volgens verweerder niet van een dusdanig ernstige beperking van bestaansmogelijkheden, dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Het bezoek aan de gaybar was eenmalig, omdat eiser nog nooit eerder in een dergelijke gelegenheid was geweest en hij gezien het harde lawaai het ook geen prettige ervaring heeft gevonden. De incidenten waarbij eiser en zijn partner [partner] bedreigd zijn, betroffen onder meer de situatie dat eiser zijn hoofd op de schouder van [partner] legde en [partner] hem schat noemde in de supermarkt. Echter zowel eiser, als zijn partner [partner], hebben aangegeven dit soort uitingen in publiek te vermijden en dat zij normaal gesproken een supermarkt buiten hun eigen buurt bezochten waar zij niet door buurtbewoners gezien zouden worden. Nu eiser en zijn partner dergelijke maatregelen al in Turkije namen en nu zij bovendien niet meer gebonden zijn aan de buurt waar zij eerder woonden, valt niet in te zien dat zij bij terugkeer nog last zullen hebben van dezelfde groep mensen die hen bedreigd en geslagen hebben vanwege van hun seksuele geaardheid. Ook het feit dat eiser meerdere keren vanwege zijn seksuele geaardheid is ontslagen, acht verweerder een onvoldoende zware vorm van discriminatie om aan vervolging te kunnen raken. Dit te meer nu eiser geen verdere consequenties ervan heeft ondervonden en na zijn laatste ontslag opnieuw op zoek zou kunnen gaan naar een
andere baan, hoewel dit voor hem mogelijk lastiger zal zijn dan voor een ander2. Daarnaast kon zijn partner [partner] zijn baan gewoon behouden, waardoor er sprake was van een inkomen. Ditzelfde geldt voor het feit dat tot twee keer toe de huurovereenkomst van eiser en zijn partner is opgezegd vanwege zijn gerichtheid. Zij hadden een andere woning kunnen zoeken en hebben bovendien nog 1,5 maand zonder problemen bij een vriend gewoond voordat zij naar Nederland zijn vertrokken. Verweerder is van mening dat ondanks het feit dat eiser zich niet in het openbaar kan uiten zoals hij wenst, het niet onmogelijk is om binnen de maatschappij te functioneren getuige ook het werk van eiser tot aan zijn laatste ontslag en het feit dat eiser en zijn partner verklaard hebben over een theater en gaybar bezoek. Dit getuige verder ook het feit dat eiser en zijn partner zich jarenlang in Turkije staande hebben gehouden. Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat eiser onvoldoende heeft getracht bescherming van de autoriteiten te krijgen. Eiser en [partner] wilden aangifte doen bij de politie na mishandeling, welke aangifte de politie niet in behandeling heeft willen nemen vanwege hun gerichtheid. Dit komt overeen met hetgeen hierover in de algemeen ambtsberichten Turkije van 2021 en 2022 staat. Uit het ambtsbericht van 2021 blijkt echter niet dat het geheel onmogelijk is om bescherming te krijgen. Daarin staat namelijk dat je een verzoek kan doen bij de Officier van Justitie, ook al leidt een dergelijk verzoek niet altijd tot een gedegen onderzoek. Eiser heeft dat echter nagelaten. Niet gebleken is dan ook dat de Turkse autoriteiten eiser niet hebben kunnen of willen beschermen.
Het beroep van eiser
11. Eiser bestrijdt dit alles en voert aan dat hij een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 december 2022 heeft overgelegd met bijlagen, waarin duidelijk wordt
2Het Human Rights Report 2021 over Turkije van het US State Department bevestigt dat personen binnen de LHBTI+-gemeenschap problemen hebben op de arbeidsmarkt (p. 92).
beschreven dat de situatie voor LHBTQI+ in Turkije onhoudbaar en precair is. Eiser kon zijn gerichtheid in Turkije in het geheel niet uiten, terwijl hij dat op gelijke wijze als in Nederland zou willen doen. Uit de overgelegde informatie, die ook dateert van ná het ambtsbericht van maart 2022, blijkt dat de situatie van LHBTQI+ in Turkije sedert de totstandkoming van het ambtsbericht van maart 2022 (en de daarop volgende brief van de staatssecretaris van 13 juni 2022) nog verder verslechterd is. Eiser vindt daarom dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten specifiek landenbeleid ten aanzien van LHBTQI+ afkomstig uit Turkije te formuleren, en zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen gevaar loopt bij terugkeer.
Eiser voert in dit kader ook nog aan dat verweerder zijn specifieke omstandigheden niet afdoende in het bestreden besluit heeft meegewogen. Ook wijst hij erop dat hij samen met zijn partner in Turkije in continue angst leefde, en slachtoffer is geweest van geweld en bedreigingen en - zoals reeds vermeld - geen uiting konden geven aan hun geaardheid. Dat blijkt ook uit het feit dat zij zijn opgepakt bij de Pride en terwijl zij geboeid waren werden geslagen door de autoriteiten.
Eiser voert verder aan dat hij in Turkije geen bescherming kan vragen. Ook daartoe verwijst eiser naar het voorval gedurende de Pride en naar de ambtsberichten en de overgelegde informatie.
Eiser voert tot slot aan dat gebeurtenissen in het verleden een patroon van uitsluiting en discriminatie vanwege zijn geaardheid met zich brengen. Hierbij voert eiser ook zijn werkzaamheden als sekswerker aan. Bij terugkeer wordt eiser wederom aan deze traumatische gebeurtenissen blootgesteld. Eiser overlegt in beroep een verklaring van Ipsy van 15 februari 2023.
Beoordeling door de rechtbank
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom homoseksuelen in Turkije niet zijn aangemerkt als risicogroep of kwetsbare minderheid ?
12. De rechtbank begrijpt, mede in het licht van wat ter zitting is besproken, dat eiser allereerst bedoelt te stellen dat er sinds het algemeen ambtsbericht van maart 2022 sprake is van een verdere verslechtering van de situatie voor LHBTQI+ in Turkije en dat verweerder vanwege die verdere verslechtering ten onrechte geen landgebonden beleid heeft geformuleerd. De rechtbank begrijpt verder dat eiser daarmee bedoelt te stellen dat verweerder vanwege die verslechtering LHBTQI+ in Turkije moet aanmerken als risicogroep in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), dan wel als kwetsbare minderheidsgroep in de zin van paragraaf C2/3.3 van de Vc.
12. De rechtbank overweegt verder als volgt.
14. Gezien het gestelde in paragraaf C2/3.2 van de Vc kan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de staatssecretaris een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.
15. Gezien het gestelde in paragraaf C2/3.3. van de Vc weegt de staatssecretaris bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid in ieder geval de volgende elementen in samenhang mee:
de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;
de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);
de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).
16. De vraag die beantwoord moet worden is of de door eiser gestelde verdere verslechtering sinds het ambtsbericht van maart 2022 tot gevolg heeft dat aan voornoemde criteria is voldaan.
17. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de verslechterde positie voor LHBTQI+ met name blijkt uit 3 rapporten, die als bijlagen bij de brief van Vluchtelingenwerk zijn gevoegd en die dateren van ná het algemene ambtsbericht van maart 2022, en de brief zelf. Deze bijlagen betreffen het US Department of State (USDOS) 2021: Country Report on Human Rights Practices Turkije van 4 april 20223, een rapport van de Europese Commissie van 12 oktober 20224, en een persbericht van 6 juli 2022 van de OMCT en IHD5.
17. De rechtbank constateert dat uit het US Department of State (USDOS) 2021: Country Report on Human Rights Practices Turkije van 4 april 2022 onder meer staat dat:
- LHBTQI+ gedurende het jaar te maken hadden met discriminatie, intimidatie en gewelddadige misdaden, verminderde toegang tot gezondheidszorg en dat vooroordelen tegen HIV-positieve individuen de perceptie van de LHBTQI- gemeenschap negatief beïnvloeden.
- Politie en openbaar aanklagers vaak geweldsmisdrijven tegen LHBTQI+ niet opvolgden, en het niet leidde tot een arrestatie. Indien er wel sprake was van een arrestatie, paste de rechtbank routinematig bepaalde wetgeving toe om zo tot een strafvermindering te komen. De rechters in hoger beroep lieten dergelijke uitspraken vaak in stand vanwege de immorele aard van het slachtoffer.
- alhoewel de wet LHBTQI+ niet specifiek discrimineert, fungeren juridische verwijzingen naar "misdrijven tegen de openbare moraal", "bescherming van het gezin" en "onnatuurlijk seksueel gedrag" soms als basis voor discriminatie door werkgevers en misbruik door de politie.
- NGO’s doen verslag van disproportioneel geweld door politie gericht op LHBTQI+- personen bij interventies van demonstraties.
Mensenrechtenactivisten nemen toegenomen anti-LHBTQI+-sentimenten en geweldsincidenten waar en schrijven dat toe aan een opleving van anti-LHBTQI+- retoriek door regeringsfunctionarissen, versterkt door regeringsmedia.
3 Bijlage 4 van de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 december 2022
4 Bijlage 7 van de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 december 2022
5 Bijlage 8 van de brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 december 2022
19. In het rapport van de Europese Commissie van 12 oktober 2022 staat onder meer dat:
- het gebrek aan bescherming van de grondrechten van LHBTQI+ aanleiding blijft geven tot ernstige bezorgdheid. De huidige wetgeving heeft geen betrekking op haatzaaien en haatmisdrijven op grond van seksuele gerichtheid of genderidentiteit. Haatzaaien en misdrijven tegen LHBTQI+-personen worden niet effectief vervolgd. Discriminatie, intimidatie en geweld tegen de LHBTQI+-gemeenschap zet zich voort. Misdrijven tegen LHBTQI+ worden niet effectief vervolgd. Een aantal LHBTQI+ moordzaken zijn nog niet afgerond. Het aantal aanvallen op LHBTQI+ is zorgwekkend toegenomen.
20. In het persbericht van 6 juli 2022 van de OMCT en IHD staat onder andere dat:
- 373 mensen zijn opgepakt tijdens de [stad] Pride March op 26 juni 2022, in een context van het systematisch aanvallen van LHBTQI+, degenen die hen steunen en hun organisaties.
- sinds 20 mei 2022 in heel Turkije diverse Pride-marsen en -evenementen door de politie zijn aangevallen, verboden, gestigmatiseerd of gecriminaliseerd, en veel vreedzame demonstranten en LHBTQI+-rechtenverdedigers willekeurig zijn vastgezet. In totaal werden 10 evenementen in het kader van de Pride Month verboden en werden in een periode van 37 dagen tot 526 LHBTQI+-personen, waaronder veel LHBTQI+-rechtenverdedigers gedetineerd.
- In het persbericht staat verder een overzicht opgenomen van alle incidenten.
21. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de situatie voor LHBTQI+ sinds 2015 is verslechterd en hun rechten onder druk zijn komen te staan. Dit blijkt uit de algemene ambtsberichten van maart 2021 en maart 2022. Dit blijkt ook uit de bij de door eiser overgelegde brief van VluchtelingenWerk behorende overige bijlagen, die dateren van een datum voorafgaande aan het ambtsbericht van maart 2022. De rechtbank begrijpt daaruit dat de situatie van LHBTQI+ al ernstig was.
21. De rechtbank stelt verder vast dat de informatie uit de brief van VluchtelingenWerk en de informatie in de hiervoor genoemde drie bijlagen eveneens blijk geeft van een ernstige situatie voor de LHBTQI+ gemeenschap in Turkije. De rechtbank is van oordeel dat die informatie - mede gezien de citaten eruit zoals hiervoor aangehaald - aanknopingspunten biedt voor het standpunt van eiser dat de situatie (in welke mate dan ook) ten opzichte van de situatie zoals die was op het moment van het algemeen ambtsbericht van maart 2022 verder verslechterd is. De rechtbank is daarom van oordeel dat enkele stelling van verweerder (zie rechtsoverweging 9) dat de door eiser overgelegde informatie en meer in het bijzonder de hiervoor genoemde drie rapporten ‘
geen volledige andere situatie’ laat zien dan in het algemeen ambtsbericht van 2022 is verwoord, onvoldoende rechtvaardiging is voor het standpunt van verweerder dat er nog steeds geen reden is om een landgebonden beleid voor Turkije te formuleren en dat niet voldaan is aan de criteria zoals omschreven in overweging 14 en 15. Indien de situatie al ernstig is, kan een verdere verslechtering - ook wanneer deze
niet een geheel ander beeldlaat zien - er mogelijk toe leiden dat voldaan is aan de voorwaarden voor het formuleren van landgebonden beleid (risicogroep en kwetsbare minderheid). Verweerder heeft dan ook de door eiser aangehaalde informatie op onvoldoende wijze bij zijn besluitvorming betrokken en op onvoldoende wijze gemotiveerd waarom er voor personen die behoren tot de
LHBTQI+ gemeenschap geen landgebonden beleid is vastgesteld, en dus onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet aan de hiervoor in overweging 14 en 15 vermelde voorwaarden om hen als risicogroep, dan wel kwetsbare minderheidsgroep aan te merken is voldaan. De beroepsgrond van eiser op dit punt slaagt.
23. Nu verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat er geen aanleiding is voor het formuleren van landgebonden beleid en het daardoor niet duidelijk is op basis van welke maatstaf de aanvraag van eiser beoordeeld moet worden, komt de rechtbank niet toe aan de verdere beoordeling van de beroepsgronden van eiser. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder dient met in acht neming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
23. De rechtbank geeft daarbij aan verweerder mee dat hij daarbij - voor zover het toepasselijke toetsingskader daartoe aanleiding geeft - rekening dient te houden met het feit dat niet zonder meer gesteld kan worden dat - kortgezegd - doordat de door eiser aangehaalde voorvallen (deels) samenhangen met het gedrag/de uitingen van eiser en zijn partner, terwijl eiser en zijn partner verklaard hebben dergelijke uitingen in Turkije te hebben vermeden, het niet aannemelijk is dat eiser een reëel risico loopt op vervolging of schade (zie rechtsoverweging 10). Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie en Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State blijkt dat van een vreemdeling niet verwacht wordt dat hij zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst verborgen houdt, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden. Dit blijkt ook uit de reeds aangehaalde paragrafen van de Vc, waarin een en ander overigens ook verder nader staat uitgewerkt.
25. De rechtbank geeft daarbij verder aan verweerder mee dat eiser in de zienswijze een verklaring van Ipsy van 23 november 2022 en in beroep een verklaring van Ipsy van 15 februari 2023 heeft overgelegd. Verweerder zal bij een nieuw te besluit deze medische verklaringen dienen te betrekken.