ECLI:NL:RBDHA:2023:22232
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van vestigingsgevaar en onvoldoende binding met land van herkomst
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een visum voor kort verblijf beoordeeld. De aanvragen werden op 17 maart 2022 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 19 december 2022 ongegrond verklaard. Eisers, een Syrisch echtpaar, stelden dat zij voldoende sociale en economische binding met Syrië hadden om hun tijdige terugkeer te waarborgen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat deze binding onvoldoende was. De rechtbank benadrukte dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij na hun verblijf in Nederland tijdig zouden terugkeren naar Syrië, mede gezien de instabiele situatie in hun thuisland en de aanwezigheid van een dochter in Nederland.
De rechtbank stelde vast dat de sociale binding van eisers met Syrië gering was, onder andere omdat zij vier volwassen kinderen hebben, waarvan er één in Nederland woont. Ook werd opgemerkt dat de zorg voor hun gehandicapte dochter niet uitsluitend op hen rustte, aangezien andere familieleden in Syrië deze zorg ook konden bieden. Wat betreft de economische binding concludeerde de rechtbank dat het bezit van een woning niet voldoende was om aan te tonen dat eisers daadwerkelijk in Syrië zouden terugkeren. De rechtbank oordeelde dat de minister geen hoorplicht had geschonden, omdat eisers voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun aanvraag te onderbouwen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van griffier mr. R.S. Ouertani, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.