ECLI:NL:RBDHA:2023:22232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
AWB 23/347
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van vestigingsgevaar en onvoldoende binding met land van herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een visum voor kort verblijf beoordeeld. De aanvragen werden op 17 maart 2022 door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 19 december 2022 ongegrond verklaard. Eisers, een Syrisch echtpaar, stelden dat zij voldoende sociale en economische binding met Syrië hadden om hun tijdige terugkeer te waarborgen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister in redelijkheid kon concluderen dat deze binding onvoldoende was. De rechtbank benadrukte dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij na hun verblijf in Nederland tijdig zouden terugkeren naar Syrië, mede gezien de instabiele situatie in hun thuisland en de aanwezigheid van een dochter in Nederland.

De rechtbank stelde vast dat de sociale binding van eisers met Syrië gering was, onder andere omdat zij vier volwassen kinderen hebben, waarvan er één in Nederland woont. Ook werd opgemerkt dat de zorg voor hun gehandicapte dochter niet uitsluitend op hen rustte, aangezien andere familieleden in Syrië deze zorg ook konden bieden. Wat betreft de economische binding concludeerde de rechtbank dat het bezit van een woning niet voldoende was om aan te tonen dat eisers daadwerkelijk in Syrië zouden terugkeren. De rechtbank oordeelde dat de minister geen hoorplicht had geschonden, omdat eisers voldoende gelegenheid hadden gekregen om hun aanvraag te onderbouwen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van griffier mr. R.S. Ouertani, en is openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer 1] , eiser

[eiseres], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres
(gemachtigde: mr. T. Mustafazade),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen om een visum voor kort verblijf.
1.1.
Bij besluiten van 17 maart 2022 (de primaire besluiten) heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 19 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, vergezeld van [referent] (referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1948 en eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1953. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. Zij hebben een aanvraag ingediend tot afgifte van een visum voor kort verblijf voor een familiebezoek aan referent, hun dochter. Verweerder heeft de visa geweigerd omdat eisers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond [1] en niet kan worden vastgesteld dat zij na hun verblijf in Nederland tijdig terug zullen keren naar Syrië [2] nu zij hun economische en sociale binding met Syrië niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt. Daarbij heeft verweerder de herkomst van eisers uit Syrië, de nog altijd instabiele situatie aldaar en het feit dat referent met haar gezin een asielstatus heeft, als extra reden voor het aannemen van een migratierisico aangemerkt.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij stellen met objectieve en verifieerbare bewijsstukken te hebben aangetoond sociale en economische binding met Syrië te hebben, waardoor hun tijdige terugkeer is gewaarborgd. Verweerder heeft volgens hen onzorgvuldig gehandeld door pas in het bestreden besluit allerlei vragen op te werpen over de door hen overgelegde bewijsstukken. Ten onrechte zijn zij niet gehoord. Tot slot had verweerder volgens eisers dwangsommen moet verbeuren omdat niet tijdig is beslist op hun bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Koushkaki [3] van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 volgt dat verweerder bij het onderzoek van een visumaanvraag, met betrekking tot de beoordeling van de relevante feiten, over een ruime beoordelingsmarge beschikt om te bepalen of een van de in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode vermelde gronden voor weigering van een visum aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechter de beoordeling van verweerder slechts terughoudend kan toetsen.
Vestigingsgevaar – economische en sociale binding
5. Voor de vraag of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten toetst verweerder de sociale en economische binding van de aanvrager met zijn land van herkomst. Naarmate de binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het vestigingsgevaar toe- of afnemen. Het is dan ook aan eisers om aannemelijk te maken dat de sociale en/of economische binding met Syrië dusdanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer gewaarborgd is.
5.1.
Wat betreft de sociale binding van eisers met Syrië heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze binding slechts gering is. Daartoe heeft verweerder in zijn beoordeling mogen betrekken dat zij vier volwassen kinderen hebben, waarvan een dochter in Nederland woonachtig is. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun gehandicapte dochter, voor wie zij stellen te zorgen, enkel van hun zorg afhankelijk is. Dit blijkt niet uit de verklaring van 6 maart 2022, opgesteld door een medisch specialiste voor gynaecologie en gynaecologische chirurgie, die eisers in de bezwaarfase hebben overgelegd. Ook heeft verweerder in dit verband kunnen betrekken dat eisers nog kinderen en andere familieleden in Syrië hebben die deze zorg zouden kunnen overnemen. Eisers hebben in beroep een verklaring van voormelde medisch specialiste van 9 februari 2023 overgelegd, waarin staat dat eiseres voor haar gehandicapte dochter zorgt en dat haar echtgenoot gedurende het verblijf van eisers in Nederland verlof op zal nemen van zijn werk om voor haar te zorgen. De rechtbank volgt verweerder in het ter zitting ingenomen standpunt dat ook hier niet uit blijkt dat de gehandicapte dochter van eisers exclusieve zorg afhankelijk is, zodat dit van onvoldoende sociale binding met Syrië getuigt. Tot slot heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is gebleken van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eisers zouden dwingen tijdig naar Syrië terug te keren.
5.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich ook in redelijkheid op standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van onvoldoende economische binding met Syrië. In dit verband heeft verweerder kunnen betrekken dat het bezitten van een woning niet hoeft te worden aangemerkt als voldoende onderbouwing van economische binding met het land van herkomst, omdat fysieke aanwezigheid daarvoor niet is vereist en het huis bovendien verkocht kan worden. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat naast het document waarop staat dat eiser pensioen ontvangt en de werkgeversverklaring waarop staat dat hij als bewaker werkt bij Commerciële Groep Hamada, geen andere stukken, zoals bankafschriften zijn overgelegd, waaruit blijkt dat eiser dit pensioen en salaris ook daadwerkelijk ontvangt. De stelling van gemachtigde ter zitting dat er geen bancair verkeer is in Syrië en het salaris en pensioen contant worden uitgekeerd, is niet onderbouwd en volgt de rechtbank daarom niet. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat in andere Syrische zaken wel degelijk bankafschriften worden overgelegd.
5.3.
De rechtbank begrijpt en heeft ook ter zitting gezien dat referent het moeilijk heeft en dat zij graag haar ouders wil zien. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers geen zodanige sociale en economische binding met Syrië aannemelijk hebben gemaakt dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is.
5.4
Nu de hiervoor besproken weigeringsgrond de afwijzing van het visum zelfstandig kan dragen, behoeft de andere weigeringsgrond geen bespreking.
Hoorplicht
6. Verweerder heeft ook kunnen concluderen dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en heeft geen reden hoeven zien om eisers dan wel referent te horen. Aan eisers is in bezwaar de gelegenheid geboden om hun visumaanvraag nader te onderbouwen. Daarvoor heeft verweerder aan eisers een ‘Vragenlijst visumaanvraag’ toegezonden. Deze vragenlijst bevat een toelichting over welke bewijsstukken moeten worden overgelegd. Op grond van wat namens eisers in bezwaar is aangevoerd en overgelegd over hun sociale en economische binding met Syrië en de daaruit af te leiden twijfel over hun tijdige terugkeer, was het meteen duidelijk dat het bezwaar niet kon leiden tot een andere uitkomst dan die van het primaire besluit.
Bestuurlijke dwangsom
7. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond kunnen verklaren. In artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb staat dat het bestuursorgaan geen dwangsom verschuldigd is, indien de aanvraag kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eisers is verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel ii, van de Visumcode.
2.Zie artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:862).