Overwegingen
Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1984.
3.
Ten aanzien van het aanvullende terugkeerbesluit
4. In het terugkeerbesluit valt te lezen dat dit geldt als een aanvullend besluit waarmee het eerder genomen terugkeerbesluit van 29 oktober 2018 wordt verduidelijkt met één of meer gegevens die ten tijde van dit eerder genomen besluit nog niet bekend waren of wel bekend waren maar niet in het eerdere besluit zijn genoemd. In het bijzonder gaat het om de vermelding van het land waarop de terugkeer inspanningen van de Nederlandse overheid zich zullen richten, te weten Marokko.
5. In het terugkeerbesluit (en inreisverbod) van 29 oktober 2018 staat dat het geboorteland van eiser Marokko is en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Verder wordt hem daarin de verplichting opgelegd terug te keren naar zijn land van herkomst of naar een ander land buiten de Europese Unie waar zijn toelating is gewaarborgd. Uit deze combinatie blijkt voldoende duidelijk dat verweerder eiser heeft verplicht om terug te keren naar Marokko. De rechtbank wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 oktober 2022. Verder is niet gebleken dat zich vervolgens relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de verblijfsrechtelijke situatie van eiser. Evenmin is gebleken dat hij na de uitreiking van het terugkeerbesluit van 29 oktober 2018 de Europese Unie heeft verlaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het terugkeerbesluit van 29 oktober 2018 nog steeds van kracht is en dat het aanvullende terugkeerbesluit van 18 juli 2023 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan en dat het dus onverplicht en ten overvloede is genomen. De beroepsgronden tegen het terugkeerbesluit van 18 juli 2023 behoeven dan ook geen bespreking en de rechtbank ziet ook geen aanleiding om, zoals eiser heeft verzocht, prejudiciële vragen te stellen.
6.
Ten aanzien van het voortduren van de bewaring
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 augustus 2023 (in de zaak NL23.20738) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, te weten op 1 augustus 2023.
5. Eiser voert onder andere aan dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, omdat zijn belang om bij zijn partner en bij de aanstaande geboorte van zijn kind te zijn zwaarder weegt dan verweerders belang bij het voortduren van de bewaring.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zijn belang bij het voortduren van de maatregel zwaarder weegt. Weliswaar is inmiddels gebleken dat er geen mogelijkheid is tot verlof om de geboorte bij te wonen, maar eisers partner kan na de geboorte met hun kind op bezoek komen in een speciale ruimte in het detentiecentrum. Verder weegt voor verweerder zwaar dat eiser al sinds 2018 illegaal in Nederland verblijft en dat hij nooit actie heeft ondernomen om zijn vertrek te bewerkstelligen. Ook is van belang dat eisers partner nog in afwachting is van haar verblijfsaanvraag en dat hij niet bij haar kan verblijven.
7. De rechtbank overweegt als volgt.. Eisers partner is bij deze zitting en ook bij de vorige zitting aanwezig geweest en uit het dossier blijkt dat eiser zijn partner heeft bijgestaan bij de bezoeken aan het Verloskundig Centrum [naam]. Volgens de verloskundige is eiser ‘betrokken’ en ‘staat hij haar bij in de zwangerschap’. De rechtbank ziet daarom op dit moment geen aanleiding om te twijfelen aan eisers stelling dat hij de vader is van het nog ongeboren kind van zijn partner. Verder blijkt uit de verklaring van de verloskundige dat eisers partner is uitgerekend op [datum], zij is dus hoogzwanger.
8. De hiervoor genoemde omstandigheden leiden de rechtbank tot de conclusie dat aan het belang van eiser bij invrijheidsstelling thans meer gewicht toekomt dan aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel. Voor de hechting tussen vader en kind is van belang dat eiser bij de geboorte en in de eerste levensfase van zijn kind aanwezig kan zijn, hetgeen, zoals inmiddels is gebleken, niet middels een verlof kan worden gerealiseerd. Er zijn voorts geen zwaarwegende redenen aan de kant van verweerder die voortduring van de bewaring ondanks de aanstaande geboorte rechtvaardigen. Dat eiser al lange tijd illegaal in Nederland verblijft en zijn partner (nog) geen verblijfstatus heeft is in dat geval onvoldoende. De rechtbank acht voorts ook van belang dat van het plegen van strafbare feiten door eiser niet is gebleken. Met de opheffing loopt de Nederlandse samenleving dus geen risico op het opnieuw plegen van (serieuze) strafbare feiten. De beroepsgrond slaagt daarom.
9. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 22 augustus 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag. De rechtbank ziet geen aanleiding om het voortduren van de bewaring op een eerder moment onrechtmatig te achten. Gelet op het bevel tot opheffing ziet de rechtbank ook geen aanleiding tot het treffen van voorlopige voorziening.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor één dag onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) bewaring.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.