ECLI:NL:RBDHA:2023:22213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
C/09/652430 / JE RK 23-1691
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze beschikking heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2023 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld voor de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021, in het kader van een ondertoezichtstelling. Het verzoek tot vaststelling van de omgangsregeling is ingediend door de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, de gecertificeerde instelling, ten aanzien van de minderjarige en zijn voormalige pleegouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij zijn grootmoeder verblijft en dat er een behoefte is aan een omgangsregeling met de voormalige pleegouders, die hij maandelijks een weekend bezoekt.

De kinderrechter heeft geconstateerd dat er spanningen zijn tussen de grootmoeder en de voormalige pleegouders, wat de omgang bemoeilijkt. De grootmoeder heeft aangegeven dat de huidige regeling te belastend is voor de minderjarige, die al veel heeft meegemaakt en kampt met verlatingsangst. De kinderrechter heeft besloten om een bijzondere curator te benoemen, mr.drs. H.J. Bloem-Lutke Holzik, om de belangen van de minderjarige te behartigen en te adviseren over een passende omgangsregeling. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling pro forma aangehouden voor vier maanden, in afwachting van het rapport van de bijzondere curator.

De kinderrechter heeft de voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige eenmaal per maand een lang weekend bij de voormalige pleegouders zal verblijven. De grootmoeder is verantwoordelijk voor het vervoer. De kinderrechter heeft benadrukt dat de situatie van de minderjarige voorlopig zoveel mogelijk ongewijzigd moet blijven en dat de bijzondere curator zal bemiddelen om tot een oplossing te komen die door alle betrokkenen wordt ondersteund. De zaak zal op 11 januari 2024 pro forma worden behandeld, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden tot het rapport van de bijzondere curator is ontvangen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaak- en rekenummer: C/09/652430 / JE RK 23-1691
Datum uitspraak: 25 september 2023
Beschikking van de kinderrechter tot een vaststelling van de omgangsregeling ex artikel 1:265g BW
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in ’ [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek, gevestigd te ’s-Gravenhage,
[de vader],
de juridische vader van [de minderjarige] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende in ’s-Gravenhage,
[de oma] ,
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
hierna ook te noemen: de oma,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek gevestigd te ’s-Gravenhage.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[naam 1] en [naam 2],
hierna te noemen: de voormalige pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 20 juli 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 17 augustus 2023;
  • het verweerschrift van de zijde van de oma, binnengekomen bij de rechtbank op 4 september 2023.
1.2.
Op 11 september 2023 heeft op de zitting van de kinderrechter in deze rechtbank de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (C/09/652060 / JE RK 23-1642). Op laatstgenoemd verzoek is bij afzonderlijke beschikking van 11 september 2023 beslist.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 september 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • mevrouw [naam 3] van de gecertificeerde instelling;
  • de oma, bijgestaan door haar advocaat;
  • de voormalige pleegouders.
De vader en de moeder zijn niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader en de moeder wel juist zijn opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
2.3.
[de minderjarige] verblijft feitelijk bij de oma.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 september 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de oma, verlengd tot 9 oktober 2024.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek strekt tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de voormalige pleegouders en [de minderjarige] , met uitvoerbaarverklaring voor voorraad, als volgt:
- [de minderjarige] is maandelijks een weekend van donderdag tot en met zondag bij zijn expleegouders in Friesland.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] is na de beschikking van het Gerechtshof Den Haag (hierna: het Hof)van 26 oktober 2022 overgeplaatst vanuit het pleeggezin in Friesland naar de oma. In december 2022 is de omgang tussen [de minderjarige] en de voormalige pleegouders in samenspraak met de betrokkenen gestart. [de minderjarige] verblijft momenteel één keer in de maand van donderdag tot zondag bij het voormalig pleeggezin en tijdens de weekenden die in de schoolvakanties vallen verblijft hij weleens extra dagen. [de minderjarige] lijkt de omgang als prettig te ervaren. Hoewel de oma in eerste instantie instemde met de omgang tussen [de minderjarige] en de voormalige pleegouders, laat zij hier in toenemende mate weerstand tegen zien en vertoont zij veel negativiteit tegenover het voormalig pleeggezin. Dit maakt dat de omgang voor spanning zorgt bij de betrokkenen. [de minderjarige] lijkt hier last van te hebben. Door de gecertificeerde instelling, de gedragswetenschapper en het consultatiebureau is geprobeerd om hierover in gesprek te gaan met de oma. Zodoende kon de oma worden meegenomen in het belang van de keuze om het contact tussen [de minderjarige] en de voormalige pleegouders voor te zetten, namelijk in verband met zijn hechtingsontwikkeling. De oma staat hier echter niet meer voor open. Zij heeft recent omgangsbezoeken afgezegd of verplaatst. Het laatste bezoek, dat begin juni 2023 zou plaatsvinden, heeft de oma afgezegd. Zij heeft hierbij benoemd dat zij ook niet meer gaat meewerken aan de komende omgangsmomenten.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de oma wordt verweer gevoerd tegen het verzochte. [de minderjarige] verblijft al langere tijd bij de oma, waar hij zich goed ontwikkelt. De gecertificeerde instelling, de voormalige pleegouders en de oma hebben na de overplaatsing van [de minderjarige] naar de oma een regeling getroffen waarbij [de minderjarige] eenmaal in de maand een lang weekend naar het voormalig pleeggezin in Friesland zou gaan. De oma heeft hiermee ingestemd, omdat zij vond dat deze regeling haalbaar en in het belang van [de minderjarige] was en zij het contact tussen [de minderjarige] en de voormalige pleegouders niet zou dwarsbomen. Desondanks stelt de oma dat gebleken is dat de omgang te belastend en te vermoeiend is voor [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt en kampt met forse verlatingsangst ten aanzien van de oma. Dit maakt dat het niet in zijn belang is om meerdere nachten achter elkaar elders te verblijven. Ook heeft [de minderjarige] na een omgangsweekend bij de voormalige pleegouders doorgaans een week de tijd nodig om weer volledig te acclimatiseren in de thuissituatie van de oma. Dit vraagt veel van hem. Er bestaan voor [de minderjarige] (te) veel verschillen tussen de opvoedstijl en het ritme in Den Haag en Friesland om zich maandelijks voor enkele dagen aan te moeten passen. Daarnaast meent de oma dat de reisafstand tussen Den Haag en Friesland te groot is, in het bijzonder omdat de oma gehouden is [de minderjarige] met het openbaar vervoer te brengen. Verder meent de oma dat er in het leven van [de minderjarige] op dit moment andere belangrijke zaken aandacht vragen, zoals de kinderopvang en het contact met de moeder. Door de verzochte omgangsregeling komt hij hier onvoldoende aan toe, onder meer omdat de regeling betekent dat hij maandelijks één dag kinderopvang moet missen. Dit is niet in het belang van de ontwikkeling van [de minderjarige] . Gelet op het bovenstaande wordt door en namens de oma verzocht om de verzochte omgangsregeling met de voormalige pleegouders van [de minderjarige] af te wijzen. De oma meent dat het contact tussen de voormalige pleegouders en [de minderjarige] voornamelijk vormgegeven dient te worden in de vorm van videobelcontacten en bezoeken van de voormalige pleegouders aan [de minderjarige] in Den Haag. Eventueel kan dit – in overleg – worden aangevuld met een fysieke omgangsregeling waarbij [de minderjarige] in de schoolvakanties eenmaal in Friesland zal verblijven voor ten hoogste twee nachten achter elkaar. Vanuit het oogpunt van de oma dient het contact op deze wijze en in onderling overleg tussen de gecertificeerde instelling, de voormalige pleegouders en de oma vormgegeven te worden.
4.2.
Desgevraagd hebben de voormalige pleegouders het volgende ter zitting naar voren gebracht. De voormalige pleegouders hebben een sterke en liefdevolle band met [de minderjarige] en zijn ook hechtingsfiguren voor hem. Dit maakt dat de overgang voor [de minderjarige] tussen de thuissituatie van de oma en de thuissituatie bij de voormalige pleegouders passend verloopt. Gedurende de dagen dat [de minderjarige] bij de voormalige pleegouders verblijft, maakt hij het goed en is het een klein feest. Er bestaan bij de voormalige pleegouders ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] in het kader van zijn hechting, indien de omgang tussen hen en [de minderjarige] verminderd of beëindigd zou worden. De voormalige pleegouders willen hun uiterste best doen om met alle betrokkenen ervoor te zorgen dat de omgang en de samenwerking goed verloopt. Dit is in het belang van [de minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De kinderrechter dient te beoordelen of het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat een omgangsregeling met het voormalig pleeggezin wordt vastgesteld.
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter het volgende. Bij beschikking van 5 juli 2022 werd de machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige] bij het voormalige pleeggezin verlengd. Zowel de moeder als de gecertificeerde instelling waren het oneens met deze beslissing en meenden dat [de minderjarige] overgeplaatst diende te worden naar de oma. Sinds de uitspraak van het Hof van 26 oktober 2022 verblijft [de minderjarige] bij de oma en niet meer bij het voormalige pleeggezin. Tegen de achtergrond van de overweging van het Hof ten aanzien van de omgang – waarin het Hof de betrokkenen heeft meegegeven dat het van groot belang is dat zij, samen met de gecertificeerde instelling, ervoor gaan zorgen dat [de minderjarige] nog een nader te bepalen periode contact blijft houden met de pleegouders – proberen alle betrokkenen te komen tot een omgangsregeling die werkt voor zowel [de minderjarige] , als de oma, als de voormalige pleegouders. In dat kader verblijft [de minderjarige] sindsdien één keer in de maand een (lang) weekend bij het voormalige pleeggezin. Hoewel de gecertificeerde instelling geprobeerd heeft het bovenstaande in onderling overleg vast te leggen, zodat alle betrokkenen zouden weten waar zij aan toe zijn, is gebleken dat de oma de regeling onvoldoende ondersteunt. De oma stelt dat de regeling te belastend is voor [de minderjarige] en wenst daarom aanpassing hiervan. Dit maakt dat, ondanks het feit dat alle betrokkenen de omgang tussen [de minderjarige] en de voormalige pleegouders belangrijk achten, zij het niet eens kunnen worden over de aard en frequentie van de omgang en het belang van [de minderjarige] hierbij. Uit de stukken en het besprokene ter zitting, is gebleken dat de gecertificeerde instelling, de oma en de voormalige pleegouders stuk voor stuk het beste voor [de minderjarige] willen en het beste met hem voor hebben. Zij hebben echter ieder een ander antwoord op de vraag wat in het belang van [de minderjarige] te achten is. Daarnaast is het de kinderrechter gebleken dat de communicatie tussen de oma en de voormalige pleegouders niet optimaal is, gelet op de eerdere juridische strijd over de verblijfplaats van [de minderjarige] . De kinderrechter heeft hierdoor de indruk gekregen dat deze situatie in de weg staat aan een onbelast contact tussen [de minderjarige] en de voormalige pleegouders. [de minderjarige] krijgt immers de spanningen tussen de oma en de voormalige pleegouders mee.
5.3.
Gelet op deze situatie en omdat de kinderrechter geadviseerd wil worden over de vraag welke regeling in het belang van [de minderjarige] te achten is, zal de kinderrechter op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator benoemen. De kinderrechter kan dit doen als de belangen van (een van) de met gezag belaste ouders of voogd(en) in strijd zijn met de belangen van de minderjarige in aangelegenheden die betrekking hebben op de verzorging en opvoeding of het vermogen van de minderjarige. De kinderrechter moet beoordelen of de benoeming van de bijzondere curator noodzakelijk is en moet daarbij in het bijzonder de aard van de belangenstrijd in aanmerking nemen. De kinderrechter is van oordeel in de hiervoor geschetste omstandigheden sprake is van een belangenstrijd die de benoeming van een bijzondere curator rechtvaardigt.
5.4.
Mevrouw mr.drs. H.J. Bloem-Lutke Holzik is bereid gevonden om als bijzondere curator op te treden en zal hiertoe door de rechtbank worden benoemd. De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator te spreken met zowel de oma, als de voormalige pleegouders als de gecertificeerde instelling en – waar mogelijk – te bemiddelen om te bezien of er een mogelijkheid bestaat om alsnog in onderling overleg te komen tot een omgangsregeling die door alle betrokkenen ondersteund wordt. Daarbij wijst de kinderrechter op de mogelijkheid om een in tijd veranderende regeling vast te leggen. Voor het geval het niet lukt om door middel van bemiddeling een door alle betrokkenen gedragen regeling vast te leggen, verzoekt de kinderrechter de bijzondere curator om daarnaast de (on)mogelijkheden van de omgang tussen [de minderjarige] en de voormalige pleegouders in kaart te brengen en de kinderrechter te adviseren over de vraag welke regeling in het belang van [de minderjarige] te achten is. De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator in dat advies, indien mogelijk, ook rekening te houden met de in de (nabije) toekomst veranderende situatie van [de minderjarige] .
5.5.
Gelet op de benoeming van de bijzondere curator zal de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling pro forma aanhouden voor de duur van vier maanden in afwachting van de stukken van de bijzondere curator. De kinderrechter zal een voorlopige omgangsregeling vaststelling in afwachting hiervan en de nader te bepalen zitting. Bij het vaststellen van de voorlopige omgangsregeling acht de kinderrechter het van belang dat de situatie van [de minderjarige] voorlopig zoveel mogelijk ongewijzigd blijft. De kinderrechter zal daarom de regeling zoals die zou moeten worden uitgevoerd en wordt verzocht door de gecertificeerde instelling voorlopig vaststellen.
5.6.
De kinderrechter verzoekt de bijzondere curator om ‘de leidraad werkwijze en verslag bijzondere curatoren ex artikel 1:250 BW’ in acht te nemen. De kinderrechter verzoekt verslag te doen van haar bevindingen en het verslag uiterlijk voor de in het dictum vermelde datum aan de kinderrechter, aan de gecertificeerde instelling en aan de belanghebbenden toe te sturen. Na ontvangst van het rapport van de bijzondere curator zal de kinderrechter een nadere mondelinge behandeling plannen. Daarvoor zullen de gecertificeerde instelling, de belanghebbenden en de bijzondere curator worden opgeroepen.
Daarom zal als volgt worden beslist.
Beslissing
De kinderrechter:
bepaalt dat de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2021 in ’ [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
voorlopigbij de voormalige pleegouders zal zijn:
eenmaal in de maand een (lang) weekend, waarbij de oma [de minderjarige] op donderdag naar de voormalige pleegouders brengt en de voormalige pleegouders [de minderjarige] op zondag naar de oma brengen;
benoemt tot bijzondere curator over [de minderjarige] :
mr.drs. H.J. Bloem-Lutke Holzik
[adres]
[postcode] [plaats]
Tel. [telefoonnummer]
e-mail: [e-mailadres]
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking en de processtukken aan de bijzondere curator toestuurt;
bepaalt dat de bijzondere curator uiterlijk op 11 december 2023 schriftelijk verslag dient te doen aan de rechtbank en aan de belanghebbenden;
bepaalt dat de belanghebbenden binnen twee weken na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator, desgewenst, hierop schriftelijk kunnen reageren; deze reactie dient aan de rechtbank, aan de bijzondere curator en aan de andere belanghebbenden te worden toegezonden;
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de omgangsregelingaan tot
11 januari 2024 pro forma, in afwachting van het rapport van de bijzondere curator;
bepaalt dat de zaak – indien mogelijk – op een
zitting van mr. C.L. Stropzal worden gepland;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.