ECLI:NL:RBDHA:2023:22199
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van verblijfsvergunningen van arbeidsmigrant en gezinsleden met terugwerkende kracht, belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Nieuw-Zeelandse man en zijn Indiase vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft de intrekking van de verblijfsvergunning van de eiser, die als kennismigrant in Nederland verbleef, en de daarmee samenhangende intrekking van de verblijfsvergunningen van zijn vrouw en hun minderjarige zoon. De staatssecretaris had de vergunningen met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 september 2020, omdat de eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank heeft eerder, op 29 juli 2022, het beroep van eisers gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. In het bestreden besluit van 23 maart 2023 heeft de staatssecretaris de intrekking van de vergunningen gehandhaafd, wat leidde tot het huidige beroep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de eisers en dat de belangenafweging niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de eisers opnieuw moeten worden afgewogen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en geoordeeld dat de staatssecretaris het griffierecht en de proceskosten van de eisers moet vergoeden.