ECLI:NL:RBDHA:2023:22177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
NL23.6305 NL23.6308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning op basis van familie- en gezinsleven

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser beoordeeld die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft aangevraagd op basis van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De eiser, geboren in 1991, heeft een halfbroer en halfzus in Nederland, die na het overlijden van hun moeder in 2016 in pleegzorg zijn geplaatst. De rechtbank behandelt het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij de eiser stelt dat er hechte persoonlijke banden zijn met zijn minderjarige stiefbroer en -zus. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van deze hechte banden. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de eiser uitvalt, gezien de emotionele en praktische ondersteuning die hij biedt aan zijn halfbroer en halfzus. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en draagt de verweerder op om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen, ingaande op 17 februari 2021. Tevens wordt de proceskostenvergoeding van € 2.511,- aan de eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.6305 (beroep)
NL23.6308 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1991, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser en het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.2.
Eiser heeft op 14 februari 2020 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ op grond van artikel 8 van het EVRM [1] . Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 oktober 2020 (het primaire besluit) afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar heeft verweerder bij besluit van 24 december 2020 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van
14 oktober 2022 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Verweerder heeft bij besluit van 4 februari 2023 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser opnieuw afgewezen. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat hij niet wordt uitgezet tot op zijn beroep is beslist.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer A. Madu als tolk in de taal Pidgin Engels, de gemachtigde van verweerder en [halfbroer van eiser] , referent en halfbroer van eiser. Als toehoorders zijn verschenen: drie vrienden en buurtbewoners van eiser en twee collega’s van de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
2. Eiser heeft verzocht om vrijgesteld te worden van de verplichting tot het betalen van griffierecht vanwege betalingsonmacht. De rechtbank stelt op basis van de in het beroep overgelegde eigen verklaring omtrent de afwezigheid van vermogen en inkomen vast dat eiser aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoet. Eiser hoeft dus in beide procedures geen griffierecht te betalen.
Achtergrond
3.1.
Eiser is op [geboortedatum 1] 1991 geboren en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Eiser heeft een halfbroer, [halfbroer van eiser] , geboren op [geboortedatum 2] 2005, en een halfzus, [halfzus van eiser] , geboren op
[geboortedatum 3] 2012. [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] (referenten) hebben de Nederlandse nationaliteit. Zij hebben dezelfde moeder als [halfbroer van eiser] . Eiser heeft in 2015 Nigeria verlaten op weg naar zijn moeder, [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] . Op [datum] 2016 is de moeder van eiser, [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] overleden aan een hartstilstand. [halfzus van eiser] was hier getuige van. De moeder van eiser en referenten was getrouwd met een Nederlandse man, de vader van referenten. Na het overlijden van hun moeder zijn [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] eerst in een pleeggezin geplaatst en daarna, los van elkaar, in een gezinshuis. [halfzus van eiser] verblijft daarnaast in de weekenden bij weekend-pleegouders.
3.2.
Eiser is in 2019 in Nederland aangekomen en heeft sindsdien meerdere malen geprobeerd om een verblijfsvergunning te krijgen. Op 14 februari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor verblijf bij referenten op grond van artikel 8 van het EVRM.
Besluitvorming
4. Verweerder heeft eisers aanvraag in het primaire besluit, gehandhaafd in besluit van 24 december 2020, afgewezen. Eisers beroep tegen dit besluit is op
14 oktober 2022 [2] door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake was van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referenten. Verweerder heeft eisers bezwaar met het bestreden besluit opnieuw ongegrond verklaard, omdat eiser niet aan het mvv [3] -vereiste voldoet.
Beoordeling
5. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit waarin eisers bezwaar opnieuw ongegrond is verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening. Zij doet dat aan de hand van de argumenten van eiser, de zogenaamde beroepsgronden.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is
.Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt als ook welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hechte persoonlijke banden
7.1.
De rechtbank constateert dat het geschil nog steeds is toegespitst op de vraag of tussen eiser en referenten sprake is van hechte persoonlijke banden, en dus een beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
7.2.
Ten tijde van de beslissing op het bezwaar waren zowel [halfbroer van eiser] als [halfzus van eiser] minderjarig. Tussen een minderjarig kind en zijn meerderjarige broer of zus wordt ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens in ieder geval familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aangenomen als er uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden [4] . Hechte persoonlijke banden is een begrip van feitelijke aard. Of daarvan sprake is moet dus altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie [5] . Er moet daarbij sprake zijn van een band tussen eiser en referenten die de gebruikelijke omgang overstijgt.
7.3.
Verweerder stelt dat geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referenten, en dus geen sprake van beschermenswaardig familie- en gezinsleven. De rechtbank kan verweerder niet volgen in dit oordeel.
7.4.
Verweerder heeft bij zijn oordeel aan eiser tegengeworpen dat hij voor zijn komst naar Nederland altijd op afstand contact heeft onderhouden met referenten en hen voor die tijd nooit in levende lijve heeft ontmoet. Dit gegeven zegt op zichzelf echter niks over de band zoals deze zich heeft gevormd nadat eiser in Nederland is gearriveerd en, meer belangrijk, ten tijde van de beslissing op het bezwaar. De vraag die verweerder had moeten beantwoorden is immers of er ten tijde van de beslissing op bezwaar sprake was van hechte persoonlijke banden.
7.5.
Voorts heeft verweerder bij zijn beoordeling betrokken dat eiser nooit met referenten heeft samengewoond en dat de opvoeding en verzorging van referenten wordt verricht door hun pleeggezinnen. Verweerder miskent hierbij evenwel dat opvoedings- en zorgtaken ook kunnen bestaan uit het geven van advies, zorgen voor emotionele stabiliteit, ondersteuning in de geestelijke ontwikkeling en het regelen van praktische zaken. Uit de verklaringen van eiser en [halfbroer van eiser] , ondersteund door objectieve bronnen (zie r.o. 8.4.), komt naar voren dat eiser deze ondersteuning aan [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] biedt en dat dit voor het welzijn van beiden ook erg belangrijk is.
7.6.
Daarnaast werpt verweerder eiser naar het oordeel van de rechtbank onterecht tegen dat nu de moeder van eiser en referenten al in 2016 is overleden, eiser pas in 2019 naar Nederland is gekomen als ook dat hij eerst een asielaanvraag in Italië had ingediend. Eiser is inderdaad pas in 2019 in Nederland aangekomen, maar uit het rapport van het aanmeldgehoor Dublin van 28 september 2019 blijkt, zoals de rechtbank bij haar uitspraak van 14 oktober 2022 in r.o 6.3 ook al heeft overwogen [6] , dat eiser al in 2015 aan zijn reis naar Nederland is begonnen, met als doel bij zijn halfbroer en -zus te zijn. Ook heeft eiser uitleg gegeven over zijn reis en waarom hij drie jaar in Italië heeft gewoond. De rechtbank hecht veel waarde aan het feit dat eiser in hetzelfde aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij de beslissing om naar Nederland te komen heeft gemaakt naar aanleiding van gesprekken met zijn moeder waarin zij hem vroeg om bij hen te komen. De bedoeling was dat eiser voor [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] zou zorgen indien hun moeder zou komen te overlijden. Eiser heeft daarnaast verklaard dat hij het als de oudste zoon van zijn moeder ook als zijn taak ziet om voor [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] te zorgen. Verweerder heeft deze lange reis en eisers reden om naar Nederland te komen niet kenbaar in de besluitvorming betrokken.
7.7.
Volgens verweerder duidt het feit dat referenten zich de eerste drie jaar na de dood van hun moeder staande hebben weten te houden zonder eiser, er voorts op dat eisers aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is. Wat verder inhoudelijk ook zij van deze tegenwerping (zie r.o. 10.2. en 10.3.), dit is geen element dat moet worden betrokken bij de vraag naar hechte persoonlijke banden [7] . Dit element kan eventueel terugkomen in het kader van de 8 EVRM- belangenafweging.
Ook de tegenwerping van verweerder dat de vader van referenten in Nederland woont, is een element wat betrokken kan worden bij de belangenafweging. Ook deze omstandigheid zegt niks over het al of niet bestaan van hechte banden tussen eiser en referenten.
7.8.
Ten slotte is volgens verweerder niet gebleken dat het schadelijk is voor referenten, of dat hun evenwicht zal worden verstoord, als het contact met eiser op afstand zal plaatsvinden middels moderne communicatiemiddelen en (korte) bezoekmomenten. De rechtbank overweegt dat de al dan niet schadelijke gevolgen van het vertrek van eiser voor referenten en de mogelijkheid om op afstand contact te onderhouden, inderdaad iets kan zeggen over het bestaan van een hechte band. In dit kader constateert de rechtbank echter dat verweerder in het geheel geen onderzoek heeft verricht naar de gevolgen voor (de geestelijke ontwikkeling) van referenten indien eiser Nederland zou moeten verlaten.
Op de zitting is door verweerder gesteld dat in de brieven van JBRA [8] van 18 januari 2021 en van 5 april 2023 niet is gesteld dat het vertrek van eiser uit Nederland zal leiden tot ernstige schade bij referenten. Volgens verweerder kan van deze instelling worden verwacht dat zij hier iets over hadden gezegd als dit wel het geval zou zijn. De rechtbank kan verweerder echter niet volgen in deze redenering. Het enkele feit dat JBRA in de brieven deze opmerking niet heeft gemaakt, betekent niet dat dit standpunt uit de brieven mag worden afgeleid. Indien verweerder dit een belangrijk element vindt, had verweerder hier bij JBRA navraag naar dienen te doen.
7.9.
Concluderend heeft verweerder op een ondeugdelijke wijze gemotiveerd waarom er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referenten. De redenering van verweerder gaat daarom onderuit.
De rechtbank constateert dat het bestreden besluit van 4 februari 2023 de tweede keer is dat verweerder heeft getoetst of sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referenten. In het kader van finale geschilbeslechting, en omdat de rechtbank van mening is dat de gepresenteerde feiten en omstandigheden voldoende duidelijk zijn, zal de rechtbank thans zelf beoordelen of sprake is van hechte persoonlijke banden.
8.1.
Omdat de vraag of sprake is van hechte persoonlijke banden afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, vindt de rechtbank het belangrijk om eerst de context waarbinnen de vraag moet worden beantwoord, in beeld te brengen.
De moeder van eiser en [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] is op [datum] 2016 overleden. De vader van [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] kan hen niet bieden wat zij nodig hebben. Reden waarom aan JBRA het gezag is toegewezen. [halfzus van eiser] heeft geen contact met haar vader. [halfbroer van eiser] heeft sporadisch contact met zijn vader, op eigen initiatief.
Na het overlijden van de moeder zijn [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] eerst in een pleeggezin geplaatst. Daarna zijn zij, apart van elkaar, in een gezinshuis gaan wonen [9] . [halfzus van eiser] verblijft daarnaast ieder weekend bij weekend-pleegouders, ter ontlasting van haar gezinshuisouders die al op leeftijd zijn. Ter zitting is duidelijk geworden dat de zoon van deze gezinshuisouders de taak van zijn ouders inmiddels heeft overgenomen.
[halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] hebben van moederszijde geen familieleden in Nederland, anders dan eiser. Eiser zet zich in om familiebanden van [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] met ooms en tantes van vaderszijde te creëren en te onderhouden.
[halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] hebben de Nederlandse nationaliteit.
8.2.
Eiser ziet [halfzus van eiser] elk weekend. Hij verblijft gewoonlijk van zaterdag tot en met zondagavond of maandagochtend bij de pleegouders waar [halfzus van eiser] in het weekend verblijft. Ook belt hij ongeveer drie keer per week met haar. Tijdens de zitting heeft eiser aangegeven dat zij in deze gesprekken praten over onder andere het leven en de uitdagingen en moeilijkheden die daarbij voor [halfzus van eiser] komen kijken. [halfzus van eiser] heeft ADHD, een reactieve hechtingsstoornis en PTSS [10] . Als zij het emotioneel moeilijk heeft dan probeert eiser haar te helpen en haar te kalmeren. Ook adviseert hij haar over hoe zij zich kan focussen.
Eiser ziet [halfbroer van eiser] , nu hij vakantie heeft, ongeveer twee à drie keer per week. Soms is dat samen met [halfzus van eiser] en soms alleen. Toen [halfbroer van eiser] op school zat en stage liep zag eiser hem minder vaak, ongeveer één keer in de twee weken. Elke kans die zij toen hadden om elkaar te zien, grepen zij aan. Als zij elkaar niet zien, bellen zij veel met elkaar. Nu ze elkaar vaker zien, bellen ze daarnaast ongeveer om de twee dagen. Tijdens hun (telefoon)gesprekken hebben zij het over serieuze en alledaagse dingen, maar ook over praktische zaken. Eiser helpt [halfbroer van eiser] met deze zaken. Zo heeft eiser, samen met [halfbroer van eiser] , gezorgd voor het plaatsen van een grafsteen op het graf van hun moeder. Tijdens de zitting heeft [halfbroer van eiser] aangegeven dat hij eiser altijd als eerste belt als er iets aan de hand is en hij hulp nodig heeft. Ook gaf hij ter zitting aan dat hij eiser ziet als een vaderfiguur.
8.3.
In haar uitspraak van 14 oktober 2022 [11] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in r.o. 6.2 het volgende vastgesteld:

Dat eiser en referenten zeer aan elkaar zijn gehecht en een sterke emotionele band hebben, blijkt ook uit de verklaringen van Jeugdzorg Amsterdam, de voogd van eisers halfbroer, en de verklaring van de pleegmoeder van zijn halfzus en eiser zoals ter zitting gegeven.”
Verweerder heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld zodat de constatering in rechte vast staat.
8.4.
Voorts acht de rechtbank de volgende verklaringen in het dossier van belang:
  • Mevrouw [naam 1] , gezinsmanager bij JBRA, schrijft in een ongedateerde, bij de aanvraag van 14 februari 2020 overgelegde e-mail: “
  • Mevrouw [naam 2] , gezinsmanager bij JBRA schrijft in een brief van
19 januari 2021:
“ [eiser] zal geen verzorgende- of opvoedtaak op zich nemen, maar desondanks is hij zeer betrokken bij [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] . [eiser] is voor [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] de enige link die ze nog hebben met hun moeder en het is belangrijk dat ze deze connectie fysiek kunnen blijven onderhouden. [eiser] is actief betrokken in het leven van [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] door hen wekelijks te bezoeken en contact te onderhouden via de telefoon. (…) [eiser] zet zich in om familiebanden met ooms en tantes van vaders kant te creëren en te onderhouden. Daarnaast is [eiser] degene die [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] informatie kan geven over hun moeder en kunnen zij met de tijd een beeld vormen van hun herkomst, waardoor ze toe kunnen komen aan een stukje verwerking. Het is dan ook erg belangrijk voor [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] om dit contact met hun halfbroer te kunnen onderhouden.”
- Mevrouw [naam 3] , gezinsmanager team OZO-A bij JBRA schrijft in een brief van
5 april 2023:
“De gezinsouders en betrokken hulpverleners is gevraagd naar de band tussen [eiser] , [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] (…) Op 18-01-2021 is een brief door Jeugdbescherming opgesteld en opgestuurd aan u, In deze brief staat beschreven hoe het contact tussen [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] en hun halfbroer [eiser] is. Dit is tot op heden ongewijzigd.”
- Mevrouw [naam 4] , opvoedouder in dienst van Levvel, schrijft in een e-mail van
6 december 2022:
“Al sinds ongeveer 4 jaar is er contact tussen [halfzus van eiser] en haar broer. Eerst, toen hij nog niet in Nederland was, minstens een keer per week via videocall en later fysiek een maal per week. (…) Persoonlijk vind ik dat in dit geval niet eens zo zeer gaat over het recht van [eiser] om hier te verblijven alswel om het recht van [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] , die verder geen enkel netwerk hebben om op terug te vallen, hun grote broer en enige link met hun overleden moeder in hun nabijheid te hebben. Er is al meer dan een jaar geen voogd, dus geen wettelijke vertegenwoordiging voor [halfzus van eiser] , vanwege personeelstekort. Het ligt dus voor de hand dat haar broer in de toekomst haar belangen gaat behartigen. Ook zou het aan te raden zijn dat hij, om te beginnen, in de weekenden de zorg voor [halfzus van eiser] , die ernstige gedragsproblemen heeft, ADHD, reactieve hechtingsstoornis en PTSS, haar moeder is voor haar ogen op de trap doodgegaan aan een harstilstand, overneemt om de pleegouders, die ook al op leeftijd zijn, te ontlasten. En misschien tzt de zorg helemaal over te nemen. (…) Tot zover mijn motivatie waarom ik vind dat het van groot belang is, voor het geestelijk en emotioneel welzijn van [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] , dat [eiser] in Nederland verblijft en een belangrijk deel van hun leven kan zijn.”
  • In een e-mail van 14 januari 2021 van mevrouw [naam 5] , werkzaam bij Spirit, verklaart zij:
  • Een maatschappelijk medewerker van Levvel heeft samen met [halfbroer van eiser] een brief opgesteld waarin wordt beschreven waarom het contact tussen eiser en [halfbroer van eiser] belangrijk is voor [halfbroer van eiser] . In deze brief van 21 maart 2023 staat onder andere:
  • Tot slot verklaarde [halfbroer van eiser] op de hoorzitting van 30 november 2022:
8.5.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat er ten tijde van het bestreden besluit sprake was van hechte persoonlijke banden tussen eiser en referenten, en dus van een beschermenswaardig familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [12] .
9. De rechtbank ziet, gelet op het ruime tijdsverloop van deze zaak – drie en een half jaar na het indienen van de aanvraag - en de bijzondere omstandigheden van het geval, aanleiding om de door verweerder gemaakte belangenafweging eveneens finaal te beslechten. De hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, afgezet tegen de door verweerder en eiser geschetste belangen, wijzen naar het oordeel van de rechtbank immers sterk één richting op. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Belangenafweging
10.1.
In het kader van de belangenafweging heeft verweerder eiser tegengeworpen dat geen sprake is van beschermenswaardig familieleven met referenten. Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat dit wel het geval is, weegt zij dit mee in het voordeel van eiser.
10.2.
Verweerder heeft voorts tegengeworpen dat het verblijf van eiser in Nederland strikt genomen niet noodzakelijk is, omdat referenten door hun pleegouders worden verzorgd en opgevoed.
Daargelaten dat [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] in een professioneel gezinshuis verblijven en niet bij pleegouders, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank miskend dat referenten voor hun (geestelijk) welzijn afhankelijk zijn van eisers fysieke aanwezigheid. De rechtbank verwijst hiervoor naar de verklaringen zoals hierboven onder 8.4. opgenomen en de hierboven onder 8.1. geschetste context. Eiser vervult op dit moment feitelijk al een vaderfiguur-rol in het leven van [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] . Bovendien heeft eiser de wens geuit om daadwerkelijk deze rol op zich te nemen. Deze wens blijkt ook uit wat [halfbroer van eiser] heeft verklaard en wordt door de hulpverlening van harte ondersteund. Ten aanzien van [halfzus van eiser] bestaat het plan dat eiser de voogdij over [halfzus van eiser] gaat overnemen zodra hij rechtmatig verblijf hier te lande heeft. Niet mag uit het oog worden verloren dat [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] , na eerst in een pleeggezin te hebben verbleven, op dit moment bij tijdelijke, professionele zorgouders verblijven. Eiser zal daarentegen een niet-professionele vaderfiguur zijn, ook voor de langere termijn. Dit is, gelet ook op de onder 8.4 weergegeven verklaringen, rechtstreeks in het belang van [halfbroer van eiser] en [halfzus van eiser] te achten.
10.3.
Voorts is verweerders tegenwerping dat het verblijf van eiser niet essentieel is omdat referenten zich staande kunnen houden met behulp van de pleeggezinnen, pleegouders en hun vader, om bovenstaande redenen eveneens niet houdbaar. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de vader van referenten geen actieve rol in hun leven speelt, zoals ook ter zitting is uitgelegd door [halfbroer van eiser] . Sterker, omdat de vader niet kan bieden wat de kinderen nodig hebben, is hem het ouderlijk gezag ontnomen. Referenten hebben zich bovendien wel degelijk mede dankzij eiser staande weten te houden in de periode na de dood van hun moeder. Zo had eiser al voordat hij naar Nederland kwam telefoongesprekken met referenten, waarin onder meer samen werd gebeden. Uit de verklaringen van JBRA blijkt, nogmaals, dat het zeer belangrijk is dat eiser ook fysiek betrokken en beschikbaar blijft voor referenten. Hieruit leidt de rechtbank tevens af dat, anders dan verweerder stelt, er wel degelijk sprake zal zijn van schade voor referenten op het moment dat eiser Nederland moet verlaten.
10.4.
Verweerder heeft in de belangenafweging voorts nog ten nadele van eiser meegewogen dat eiser sterke banden heeft met zijn land van herkomst en dat hij nog maar relatief kort in Nederland is. Eisers is inmiddels echter al bijna vier jaar in Nederland, waardoor niet meer kan worden gesproken van een relatief kort verblijf.
10.5.
Ook heeft verweerder het economisch belang van de Nederlandse staat aan eiser tegenworpen. Verweerder heeft daarbij echter eenzijdig naar dit belang gekeken. Verweerder is namelijk alleen uitgegaan van het scenario waarin eiser geen werk zal vinden en daarnaast een beroep zal doen op door de overheid betaalde voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Verweerder heeft hiermee miskend dat eiser, zoals ook op de zitting door hem is aangevoerd, jong en gezond van lijf en leden is en in zijn land van herkomst in de bouw en wegenconstructie heeft gewerkt. Ook heeft eiser aangegeven dat hij, zodra dit juridisch mogelijk is, een baan zal gaan zoeken. Eiser wil graag aan de slag. De rechtbank heeft geen reden om aan dit voornemen te twijfelen. Eiser zal via het betalen van belastingen en zorgpremies aldus tevens kunnen bijdragen aan de kosten die de overheid op het gebied van de gezondheidszorg en infrastructuur maakt.
Overigens zal de aanwezigheid van eiser in Nederland zeer waarschijnlijk betekenen dat (op enig moment) geen gebruik meer hoeft te worden gemaakt van pleeghuisvoorzieningen en het door JBRA uitoefenen van de voogdij. Dat zijn kosten die de Nederlandse overheid thans nu wel draagt.
10.6.
Daarnaast weegt de rechtbank, net zoals verweerder heeft gedaan, in het voordeel van eiser mee dat referenten de Nederlandse nationaliteit hebben en beiden in Nederland geworteld zijn.
10.7.
Verweerder heeft, tot slot, in de belangenafweging eiser tegengeworpen dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid hanteert.
Conclusie ten aanzien van de belangenafweging
11.1.
Uit het voorgaande volgt dat wat betreft de belangenafweging in het nadeel van eiser kan worden meegenomen dat eiser sterke banden heeft met zijn land van herkomst en dat Nederland een restrictief toelatingsbeleid hanteert. De omstandigheden en belangen die in het voordeel wegen van eiser, en in diens kielzog van een minderjarig- en inmiddels nét meerderjarig geworden kind, zijn echter van een dusdanig gewicht dat de balans onherroepelijk in het voordeel van eiser uitvalt.
11.2.
Gelet hierop, alsook op het tijdsverloop in deze zaak, zal de rechtbank op grond van artikel 8:72, derde lid sub b Awb zelf in de zaak voorzien en verweerder opdragen alsnog de door eiser verzochte vergunning te verlenen. De vergunning dient in te gaan op
17 februari 2021, datum waarop door eiser een belangrijk deel van de onder 8.4 genoemde stukken zijn overgelegd en door eiser is aangetoond dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen hem en referenten als ook dat de fysieke aanwezigheid van eiser in Nederland voor het (emotionele) welzijn van referenten van groot belang is.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb [13] . Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verder is er in het onderhavige geval geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de rechtbank al op het beroep heeft beslist. De rechtbank maakt gebruik van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
13. Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hem te vergoeden. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend, een voorlopige voorziening heeft gevraagd en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak geregistreerd onder het nummer NL23.6305
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt verweerder op om aan eiser de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen, ingaande op 17 februari 2021, en
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
De voorzieningenrechter:
in de zaak geregistreerd onder het nummer NL23.6308
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
in alle zaken
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. Buyne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zaaknummers AWB 21/402 (beroep) en AWB 21/403 (voorlopige voorziening).
3.Machtiging tot voorlopig verblijf.
4.Zie ook paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Zie ook WI 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM
6.Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak
7.Zie ook de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 3 augustus 2017, RVS:2017:2050
8.Jeugdbescherming Amsterdam.
9.Een gezinshuis is een professionele instelling met gezinshuisouders, ook wel opvoedouders genoemd. Doorgaans wonen er meerdere jongeren tegelijk. Jongeren mogen in beginsel tot hun 21e in een gezinshuis blijven wonen.
10.Brief van mevrouw [naam 4] , opvoedouder in dienst van Levvel, van 6 december 2022.
11.Zaaknummers AWB 21/402 (beroep) en AWB 21/403 (voorlopige voorziening).
12.[halfbroer van eiser] is met ingang van [geboortedatum 2] 2023 meerderjarig geworden. De band tussen eiser en [halfbroer van eiser] betekent eveneens dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid als bedoeld in de jurisprudentie van het EHRM.
13.Algemene wet bestuursrecht.