ECLI:NL:RBDHA:2023:22164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL23.27546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens kennelijk ongegrond verklaarde gronden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Algerijnse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, die op 19 maart 2023 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indiende, werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 29 augustus 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de zaak op 20 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiser heeft verklaard dat hij in Algerije betrokken was bij een diefstal van geld van een drugsbende en vreest voor detentie en mishandeling bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet relevant zijn voor de toekenning van asiel. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke verplichting was voor verweerder om een medisch onderzoek aan te bieden, en dat de omstandigheden van eiser niet leiden tot een asielvergunning. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft op 19 maart 2023 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 29 augustus 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 op zitting behandeld, samen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening [1] . Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers asielaanvraag kon afwijzen als kennelijk ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond
3. Eiser heeft eerst op 10 oktober 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hij is toen met onbekende bestemming vertrokken en de aanvraag is daarom buiten behandeling gesteld. Eiser is op 16 maart 2023 uit Duitsland overgedragen aan Nederland. Op 19 maart 2023 heeft hij opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend.
Het asielrelaas
4. Eiser heeft verklaard in Algerije [geldbedrag] te hebben gestolen van een drugsbende. Dit heeft eiser samen met twee anderen gedaan. Eiser is toen gevlucht. Hij stelt problemen te hebben in Algerije en geen hulp te kunnen krijgen van de autoriteiten. Hij vreest bij terugkeer voor detentie wegens drugshandel of voor mishandeling door de drugsbende. Eiser is in Duitsland mishandeld door vier mannen en dat hield volgens eiser verband met het gestolen drugsgeld in Algerije .
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Dit maakt echter niet dat eiser in aanmerking komt voor een asielvergunning.
5.1
Verweerder stelt zich kort gezegd op het standpunt dat wat eiser heeft aangevoerd geen grond biedt voor de toekenning van de vluchtelingenstatus en geen reden kan zijn hem daarom asiel te verlenen. Voor zover hij bij terugkeer naar Algerije vreest voor problemen, kan hij zich wenden tot de autoriteiten. Voor zover hij vreest voor detentie en veroordeling wegens drugshandel gaat het om de gevolgen van een commuun delict. Die kunnen geen reden zijn om asiel te verlenen.
5.2
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a, van de Vw [2] omdat eiser alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor een asielvergunning.
Heeft verweerder kunnen afzien van het verrichten van medisch onderzoek?
6. De rechtbank beantwoordt deze vaag bevestigend. De rechtbank ziet geen wettelijke verplichting voor verweerder om in deze zaak zo’n onderzoek aan te bieden. Verweerder heeft verwezen naar artikel 3.109, zesde lid, aanhef en onder c, van het Vb [3] en paragraaf C1/2.2 van de Vc. [4] De vreemdelingen die uitgezonderd zijn van de rust- en voorbereidingstijd krijgen geen standaard medisch onderzoek. Omdat eiser strafrechtelijk gedetineerd was, was verweerder op grond van deze bepalingen niet gehouden eiser medisch te laten onderzoeken voorafgaand aan zijn gehoor.
6.1
Uit artikel 24 van de Procedurerichtlijn [5] en artikel 3:108b van het Vb volgt de verplichting voor verweerder om te beoordelen of een vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Verweerder heeft gesteld dat die behoefte in eisers geval niet is gebleken. De rechtbank begrijpt dat eiser betoogt dat hij op grond van deze laatste twee bepalingen medisch onderzocht had moeten worden vanwege de littekens die hij door fysiek geweld in Duitsland heeft opgelopen. Met verweerder ziet de rechtbank in littekens alleen geen reden om medisch onderzoek noodzakelijk te achten. Eiser heeft geen andere indicatie aangevoerd voor zo’n onderzoek en ook uit de gehoren blijkt zo’n indicatie niet. De uitspraken waarnaar eiser verwijst, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met eisers zaak en kunnen daarom evenmin reden zijn om te oordelen dat verweerder wel een medisch onderzoek had moeten aanbieden. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem te horen zonder voorafgaand medisch onderzoek.
Heeft verweerder de juiste relevante elementen benoemd?
7. De rechtbank volgt verweerders standpunt dat er in eisers asielrelaas - buiten zijn identiteit, nationaliteit en herkomst - geen elementen zijn die relevant zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft verklaard dat hij in Algerije handelde in drugs en is vertrokken na diefstal van geld van een drugsbende. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden niet zijn te herleiden tot de in het Vluchtelingenverdrag genoemde grondslagen voor de verlening van asiel. Eiser heeft een commuun delict gepleegd. Daarbij heeft hij zelf geen problemen ondervonden in Algerije . Verweerder heeft de genoemde omstandigheden dan ook terecht niet aangemerkt als een relevant element waarvan hij in het kader van eisers asielaanvraag de geloofwaardigheid moet beoordelen. Voor de problemen die eiser stelt in Duitsland te hebben gehad, die overigens ook een gevolg zijn van eisers gepleegde delict in Algerije , had hij de hulp van de Duitse autoriteiten kunnen vragen. En ook deze problemen kunnen geen reden zijn om hem asiel te verlenen als vluchteling uit Algerije . De conclusie is dat verweerder terecht alleen eisers identiteit, nationaliteit en herkomst als relevant element heeft benoemd.
Conclusie en gevolgen
8. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfvergunning krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL23.27547.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Richtlijn 2013/32/EU.