ECLI:NL:RBDHA:2023:2212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
C/09/640198 / KG ZA 22/1136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over aanbesteding auditdiensten door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft Vanberkel Professionals B.V. een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure voor auditdiensten. De procedure begon met een dagvaarding op 28 december 2022, waarbij Vanberkel zich niet kon vinden in de gunningsbeslissing van de Staat met betrekking tot perceel 2 van de aanbesteding. Vanberkel had ingeschreven op drie percelen, maar ontving een onvoldoende score voor perceel 2, terwijl zij voor perceel 1 en 3 een goede score had behaald. De Staat had in juni 2022 een voorlopige gunningsbeslissing genomen, maar trok deze in juli 2022 in en gaf in november 2022 een nieuwe gunningsbeslissing uit, waarin Vanberkel opnieuw een onvoldoende kreeg voor perceel 2. Vanberkel betwistte de motivering van de scores en stelde dat er sprake was van een ondeugdelijke beoordeling. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat voldoende had gemotiveerd waarom Vanberkel een 'voldoende' had gekregen in plaats van een 'goed' en dat er geen aanleiding was voor een herbeoordeling van de inschrijvingen. De vordering van Vanberkel werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/640198 / KG ZA 22/1136
Vonnis in kort geding van 24 februari 2023
in de zaak van
Vanberkel Professionals B.V.te Zoetermeer,
eiseres,
advocaat mr. A. Stellingwerff Beintema te Rijswijk (Zuid-Holland),
tegen:
de Staat der Nederlanden(Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.L.M. de Graaf te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Vanberkel’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 december 2022, met producties 1 tot en met 25;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord, tevens ‘Akte reactie punten dagvaarding 4 juli 2022’, met productie 26 (doorgenummerd ten opzichte van de producties van Vanberkel).
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 7 februari 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van Vanberkel pleitaantekeningen overgelegd. Ter zitting is de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Op 31 maart 2021 heeft de Staat (het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) de opdracht ‘I&W EA Rijksbrede aanbesteding auditdiensten 2021’ aangekondigd, hierna ‘de opdracht’. De opdracht is nader uitgewerkt in het (herziene) Beschrijvend Document en in een drietal Nota’s van Inlichtingen, waarin antwoord is gegeven op vragen van potentiële inschrijvers.
2.2.
De opdracht omvat de volgende hoofdonderdelen:
  • Inhuur Auditdiensten (perceel 1)
  • Inhuur en resultaatgerichte IT-Auditdiensten (perceel 2)
  • Resultaatgerichte multidisciplinaire Auditdiensten (perceel 3).
Het doel van de aanbesteding is om per perceel met een aantal dienstverleners op het gebied van auditdiensten een raamovereenkomst te sluiten voor de duur van twee jaar, met een optie tot verlenging.
2.3.
Op 17 oktober 2021 heeft Vanberkel ingeschreven voor de drie tot de opdracht behorende percelen.
2.4.
Bij brief van 4 mei 2022 heeft de Staat aan Vanberkel meegedeeld dat hij voornemens is om met betrekking tot perceel 1 een raamovereenkomst met Vanberkel te sluiten, omdat de inschrijving van Vanberkel tot de inschrijvingen met de beste prijs-kwaliteitverhouding behoort.
2.5.
Uit de voorlopige gunningsbeslissingen van 8 juni 2022 die Vanberkel van de Staat heeft ontvangen bleek dat de Staat voornemens was om perceel 3 aan Vanberkel te gunnen, maar perceel 2 niet.
2.6.
In de gunningsbeslissing met betrekking tot perceel 2 is voor zover hier van belang over gunningscriterium 1 (Kwaliteit van de dienstverlening) het volgende vermeld:
“(…)
Motiveringsgronden subgunningscriterium
In bijlage 1 leest u de motiveringsgronden bij uw scores op het subgunningscriterium kwaliteit en een beschrijving van de kenmerken van de winnende inschrijving.
(…)
Bijlage 1 – Motiveringsgronden
Subgunningscriterium 1 – Kwaliteit van de dienstverlening (score 32,5)
De beoordelingscommissie is van mening dat het geheel van de maatregelen, de uitvoering van de maatregelen en het resultaat van de maatregelen voldoende bijdragen aan de doelstelling: ‘de dienstverlening wordt uitgevoerd met een zo hoog mogelijke kwaliteit’.
Hieronder leest u de motivering van de beoordeling.
(…)
Algemeen
De beoordelingscommissie merkt op dat u voor dit subgunningscriterium voor perceel 1 en 2 vrijwel identieke inschrijvingen heeft gedaan. Uw inschrijving voor perceel 3 heeft u daarentegen specifiek (resultaatgerichte multidisciplinaire auditdiensten) gemaakt en daarmee beter laten aansluiten bij de aard van de gevraagde dienstverlening. De integrale beoordeling voor dit perceel komt mede daarom uit op een ‘voldoende’ in plaats van de ‘goed’ die u voor perceel 3 heeft ontvangen.
(…)”.
Ook voor gunningscriterium 2 (Partnerschap) is in die gunningsbeslissing voor iedere door Vanberkel in haar inschrijving genoemde maatregel een motivering van de beoordeling gegeven.
2.7.
Vanberkel was het niet eens met de aan haar toegekende scores voor wat betreft gunningscriterium 1 met betrekking tot perceel 1 en 2 en voor wat betreft gunningscriterium 2 met betrekking tot perceel 2 en 3.
2.8.
Op 29 juni 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Vanberkel en de Staat, waarin (samengevat) naar aanleiding van vragen van Vanberkel door de Staat is toegelicht hoe/volgens welke procedure de beoordelingscommissie tot haar oordeel met betrekking tot de inschrijvingen van Vanberkel is gekomen.
2.9.
Vanberkel bleef van mening dat haar inschrijving niet overeenkomstig het vooraf aangekondigde toetsingskader was beoordeeld en dat de beoordelingscommissie in redelijkheid niet tot de aan Vanberkel toegekende score had kunnen komen. Daarom heeft zij bij deze rechtbank een kortgedingprocedure aanhangig gemaakt. De mondelinge behandeling van het kort geding zou plaatsvinden op 23 augustus 2022.
2.10.
Bij brief van 25 juli 2022 heeft de Staat aan Vanberkel meegedeeld dat de gunningsbeslissing met betrekking tot perceel 2 wordt ingetrokken en dat Vanberkel zo snel mogelijk bericht krijgt over het verdere verloop van de aanbestedingsprocedure. Naar aanleiding van deze brief heeft Vanberkel besloten het aanhangig gemaakte kort geding in te trekken.
2.11.
Bij brief van 22 november 2022 heeft De Staat een nieuwe gunningsbeslissing met betrekking tot perceel 2 aan Vanberkel meegedeeld. In die brief is voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“(…)
De Staat moet concluderen dat de door u behaalde score op de genoemde gunningscriteria beter had moeten worden gemotiveerd (gunningscriterium 2) dan wel dat een nadere uitwerking van de gegeven motivering behulpzaam kan zijn, om uw score nader te duiden (gunningscriterium 1).
(…)
1.
Gunningscriterium 1 – score Voldoende
(…)
In het beoordelingskader is benadrukt dat wordt gekomen tot één integrale beoordeling. Er vindt dus uitdrukkelijk geen weging of scoring plaats op individuele maatregelen.(…)
U scoort als aangegeven een Voldoende op dit criterium.
In de gunningsbeslissing van 13 juni is deze Voldoende nader toegelicht waarbij vanuit een oogpunt van volledigheid ook op alle maatregelen afzonderlijk feedback is gegeven.
(…)
Zelfs als wel zou worden gemiddeld dan komt het oordeel in casu overigens uit tussen goed en voldoende. In dit geval heeft de beoordelingscommissie aangegeven dat het integrale oordeel uiteindelijk uitkomt op een voldoende. Daaraan ligt ten grondslag (zoals meegedeeld in de gunningsbrief van 8 juni) dat u voor perceel 2 (anders dan voor perceel 3) de inschrijving minder (perceel)specifiek heeft gemaakt en met uw uitwerking minder goed hebt aangesloten bij de aard van de gevraagde dienstverlening.
Aldus is het voor u helder waarom de bedoelde motiveringen uiteindelijk niet resulteren in een oordeel goed.
U geeft echter aan in de dagvaarding (…)dat u zich niet kunt vinden in dit oordeel.(…)Wat daar ook van zij, het lijkt de aanbestedende dienst goed om u de uitgebreidere toelichting van de beoordelingscommissie mee te geven waarom uw uitwerking op perceel 2 minder perceel specifiek is (dan die op perceel 3).
(…)”.
Vervolgens heeft de Staat met betrekking tot gunningscriterium 1 voor diverse door Vanberkel omschreven maatregelen uitgewerkt waarom de inschrijving van Vanberkel voor perceel 2 door de beoordelingscommissie als minder specifiek is beoordeeld dan voor perceel 3. In de brief wordt verder vermeld:
“(…)
Het voorgaande maakt duidelijk dat de beoordelingscommissie wel degelijk (op goede gronden) tot de conclusie heeft mogen komen dat uw uitwerking op perceel 2 minder perceel specifiek is. Het geheel aan maatregelen draagt zodoende minder goed bij aan de doelstelling dat de Dienstverlening wordt uitgevoerd met een zo hoog mogelijke kwaliteit dan op perceel 3. Het is zodoende inzichtelijk waarom geen Goed wordt toebedeeld maar een Voldoende.
Voor de goede orde zij opgemerkt dat bovengenoemde nadere uitwerking van de motivering afkomstig is van het beoordelingsteam en alle leden van het beoordelingsteam hebben aangegeven dat hiermee – samen met de eerdere motivering in de brief van 13 juni 2022 – een juiste weergave wordt gegeven van de door hen uitgevoerde beoordeling en bijbehorende motivering.
2.
Gunningscriterium 2
(…)
De beoordelingscommissie heeft weloverwogen uw inschrijving op perceel 2 een voldoende toegekend en uw inschrijving op perceel 1 een goed. De beoordelingscommissie staat ten volle achter het totaal oordeel “voldoende”, maar heeft helaas moeten onderkennen dat in de brief wat betreft de maatregelen 3 en 7 abusievelijk niet de juiste motivering van de commissie is opgenomen. De in de brief opgenomen motivering wordt hieronder daarnaast op onderdelen verduidelijkt en aangevuld.
De hierna volgende weergave van de motivering moet derhalve in samenhang met de motivering die eerder is verstrekt bij brief van 13 juni 2022 worden gelezen. Zulks behoudens de hierin opgenomen motivering op de maatregelen 3 en 7 die de eerder gegeven motivering corrigeert in die zin dat alsnog de juiste motivering van de commissie wordt weergegeven.
(…)
Gelet op het voorgaande scoort u op perceel 2 (anders dan op perceel 1) in totaliteit een voldoende. De beoordelingscommissie betreurt het daarbij dat de motvering in de brief van 13 juni 2022 het bestaande oordeel van de beoordelingscommissie onvoldoende juist verwoordde. De beoordelingscommissie geeft echter aan dat er in de beoordeling weloverwogen is gekomen tot een lagere score op perceel 2 voor de uitwerking van subgunningscriterium 2 dan op perceel 1 en hoopt met het voorgaande voor u inzichtelijk te hebben gemaakt waar dat in zit.
Voor de goede orde zij opgemerkt dat alle leden van het beoordelingsteam hebben aangegeven dat het voorgaande in aanvulling op en deels ter correctie van de eerdere motivering van 13 juni 2022 een juiste weergave geeft van de door hen uitgevoerde beoordeling en bijbehorende motivering.
(…)”.
In de brief heeft de Staat vervolgens met betrekking tot de door Vanberkel voor gunningscriterium 2 omschreven maatregelen 3 en 7 een aangepaste motivering opgenomen.
2.12.
De advocaat van Vanberkel heeft in een brief van 25 november 2022 (samengevat) aan de Staat meegedeeld dat in de gunningsbeslissing van 22 november 2022 sprake is van een ontoelaatbare aanvulling en wijziging van de gronden voor de afwijzing van de inschrijving van Vanberkel. Verder wordt in de brief meegedeeld dat Vanberkel er aan twijfelt of de in de gunningsbeslissing gegeven motivering wel berust op de door de beoordelingscommissie uitgevoerde beoordeling en of die beoordeling correct heeft plaatsgevonden. Daarom wordt de Staat verzocht om tot een herbeoordeling van alle inschrijvingen met betrekking tot perceel 2 over te gaan. Door de Staat is vervolgens telefonisch aan Vanberkel kenbaar gemaakt dat bij de beoordeling geen fouten zijn gemaakt en dat er alleen sprake is geweest van fouten in de motivering.
2.13.
Op 19 december 2022 heeft de Staat een viertal verklaringen van de beoordelaars die de inschrijvingen op gunningscriterium 2 hebben beoordeeld aan Vanberkel toegezonden. Uit die verklaringen blijkt dat iedere beoordelaar van mening is dat zijn oorspronkelijke oordeel met betrekking tot gunningscriterium 2 niet (geheel) juist in de gunningsbeslissing van 8 juni 2022 terecht is gekomen, maar dat die gunningsbeslissing in combinatie met de gunningsbeslissing van 22 november 2022 een juiste weergave is van zijn oorspronkelijke oordeel en dat hij om die reden zijn akkoord heeft gegeven aan het versturen van de gunningsbeslissing van 22 november 2022 met betrekking tot perceel 2, gunningscriterium 2.
2.14.
Tussen Vanberkel en de Staat heeft vervolgens op 20 december 2022 opnieuw een gesprek plaatsgevonden, waarin partijen over en weer hun standpunten nader hebben toegelicht.

3.Het geschil

3.1.
Vanberkel vordert – zakelijk weergegeven – (1) de Staat te gebieden om de voorlopige gunningsbeslissing met betrekking tot perceel 2 in te trekken; (2) de Staat te gebieden om alle gedane inschrijvingen voor perceel 2 opnieuw te laten beoordelen door een onafhankelijke onbevooroordeelde beoordelingscommissie die bestaat uit ten minste vier beoordelaars per gunningscriterium en (3) het CJIB (de voorzieningenrechter begrijpt: de Staat) te gebieden om na de herbeoordeling een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing te nemen met betrekking tot perceel 2, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe stelt Vanberkel – samengevat – het volgende. De oorspronkelijke gunningsbeslissing van juni 2022 met betrekking tot perceel 2 bevat wezenlijke motiveringsgebreken, zowel voor wat betreft gunningscriterium 1 als gunningscriterium 2, en in de nieuwe gunningsbeslissing van november 2022 is sprake van een wijziging en aanvulling van de gronden voor de afwijzing, zonder dat kan worden vastgesteld dat deze zijn terug te voeren op de bevindingen van de beoordelaars tijdens de consensusbespreking. Daar komt bij dat aannemelijk is dat aan de ondeugdelijke motivering in de oorspronkelijke gunningsbeslissing een ondeugdelijke beoordeling ten grondslag ligt. Gelet op al deze omstandigheden kan de gunningsbeslissing voor perceel 2 niet in stand blijven en zal de Staat, om iedere schijn van bevoordeling weg te nemen, tot een herbeoordeling van alle inschrijvingen voor perceel 2 moeten overgaan.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of er aanleiding bestaat om de Staat te veroordelen tot het intrekken van de voorlopige gunningsbeslissing met betrekking tot perceel 2 en hem te gebieden om over te gaan tot een herbeoordeling van alle inschrijvingen voor perceel 2 en vervolgens tot het nemen van een nieuwe gunningsbeslissing. Volgens Vanberkel is dat het geval omdat de oorspronkelijke gunningsbeslissing, met betrekking tot zowel gunningscriterium 1 als gunningscriterium 2, wezenlijke motiveringsgebreken bevat, omdat de Staat de gronden voor de afwijzing in de nieuwe gunningsbeslissing heeft aangevuld en gewijzigd en omdat aannemelijk is dat sprake is van een ondeugdelijke beoordeling.
Gebreken met betrekking tot gunningscriterium 1?
4.2.
Vanberkel heeft zich op het standpunt gesteld dat de Staat in de gunningsbeslissing van juni 2022 voor wat betreft gunningscriterium 1 alleen in algemene zin heeft opgemerkt dat de inschrijving voor perceel 2 minder specifiek is toegesneden op de aard van de gevraagde dienstverlening dan de inschrijving voor perceel 3, maar dat hij heeft nagelaten om te motiveren waarom het integrale oordeel van de beoordelingscommissie uitkomt op ‘voldoende’ in plaats van op ‘goed’. In de gunningsbeslissing van november 2022 geeft de Staat die motivering opeens wel en daarmee heeft hij de gronden voor de afwijzing met betrekking tot gunningscriterium 1 aangevuld en gewijzigd, aldus Vanberkel.
4.3.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van Vanberkel niet. In de gunningsbeslissing van juni 2022 heeft de Staat als reden voor het toekennen van een ‘voldoende’ in plaats van een ‘goed’ aan Vanberkel meegedeeld dat haar inschrijving met betrekking tot perceel 3 meer (perceel)specifiek was en beter aansloot bij de aard van de gevraagde dienstverlening dan haar inschrijving met betrekking tot perceel 2. In de latere gunningsbeslissing van november 2022 heeft de Staat vermeld dat het integrale oordeel van de beoordelingscommissie uitkomt op een ‘voldoende’ en dat daaraan ten grondslag ligt dat Vanberkel voor perceel 2 (anders dan voor perceel 3) de inschrijving minder (perceel)specifiek heeft gemaakt en met haar inschrijving minder goed heeft aangesloten bij de aard van de dienstverlening. Vervolgens heeft de Staat voor diverse door Vanberkel in haar inschrijving omschreven maatregelen uitgewerkt waarom de inschrijving van Vanberkel voor perceel 2 door de beoordelingscommissie als minder specifiek is beoordeeld dan voor perceel 3. Daarmee heeft de Staat, zoals hij terecht heeft aangevoerd, in de latere gunningsbeslissing slechts een uitgebreidere toelichting op het eerder weergegeven oordeel gegeven, maar is de motivering op zichzelf ten opzichte van de eerdere gunningsbeslissing niet gewijzigd. Hiertegenover heeft Vanberkel niet aannemelijk gemaakt dat de gunningsbeslissing van juni 2022 met betrekking tot gunningscriterium 1 gebrekkig was gemotiveerd en evenmin dat de Staat in de gunningsbeslissing van november 2022 een andere reden heeft gegeven voor de toekenning van de score ‘voldoende’ in plaats van ‘goed’ aan de inschrijving van Vanberkel met betrekking tot perceel 2. De (overigens niet onderbouwde) stellingen van Vanberkel dat de inhoud van de inschrijving voor perceel 3 niet betrokken zou mogen worden bij de beoordeling van de inschrijving voor perceel 2 en dat vanwege de bandbreedte binnen de verschillende scores het oordeel ‘meer specifiek’ voor het ene perceel niet zonder meer meebrengt dat voor een ander perceel een lagere integrale score moet worden toegekend, leiden niet tot een ander oordeel. Het voorgaande betekent dat niet aannemelijk is geworden dat met betrekking tot gunningscriterium 1 sprake is van een gebrekkige motivering of van een aanvulling of wijziging van de gronden voor afwijzing, die zou moeten leiden tot een herbeoordeling.
4.4.
Aan haar vordering tot herbeoordeling heeft Vanberkel mede ten grondslag gelegd dat aannemelijk is dat de beoordeling van de inschrijvingen voor perceel 2 ondeugdelijk is geweest. De voorzieningenrechter volgt Vanberkel niet in dit standpunt. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.5.
Vanberkel heeft niet onderbouwd waarom, zoals zij heeft gesteld, het enkele ontbreken van verslagen van de plenaire sessie van de beoordelingscommissie tot de conclusie moet leiden dat de beoordeling van de inschrijvingen ondeugdelijk is geweest. Aan die stelling wordt dan ook voorbijgegaan.
4.6.
Daarnaast heeft Vanberkel zich op het standpunt gesteld dat de Staat in de gunningsbeslissing van november 2022 ten onrechte niet is ingegaan op een aantal bezwaren tegen de oorspronkelijke gunningsbeslissing die Vanberkel in de dagvaarding ten behoeve van de vorige kortgedingprocedure heeft vermeld. Volgens Vanberkel heeft de Staat hiermee erkend dat de beoordeling niet correct is geweest. Dit betoog kan niet worden gevolgd. De Staat heeft in dit verband terecht aangevoerd dat Vanberkel het eerdere kort geding heeft ingetrokken. Bij die stand van zaken valt niet in te zien op grond waarvan de Staat gehouden zou zijn om in de gunningsbeslissing van november 2022 in te gaan op de argumenten die Vanberkel in het kader van die eerdere kortgedingprocedure naar voren heeft gebracht. Daar komt nog bij dat de Staat voldoende heeft toegelicht, mede door middel van zijn ‘Akte reactie punten dagvaarding 4 juli 2022’, dat Vanberkel met die bezwaren niet zozeer is opgekomen tegen het oordeel dat haar inschrijving onvoldoende (perceel)specifiek was, maar dat zij slechts losse punten uit de beoordeling heeft benoemd, waarop zij zelf tot een positiever oordeel was gekomen dan de beoordelingscommissie. De Staat heeft daarbij terecht benadrukt dat de beoordelingscommissie met betrekking tot deze punten een beoordelingsvrijheid toekomt en dat alleen als sprake is van evidente fouten of onjuistheden in de beoordeling ruimte zou kunnen zijn voor het oordeel dat de gunningsbeslissing niet in stand kan blijven. Vanberkel heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die evidente fouten of onjuistheden zich hebben voorgedaan en onder die omstandigheden is voor ingrijpen door de voorzieningenrechter geen plaats.
4.7.
Ook de stelling van Vanberkel dat de Staat alleen voor wat betreft gunningscriterium 2 verklaringen van leden van de beoordelingscommissie heeft overgelegd en dat daaruit volgt dat de beoordeling voor wat betreft gunningscriterium 1 ondeugdelijk is geweest, kan niet worden gevolgd. Vast staat dat gunningscriterium 1 en 2 door verschillende beoordelingscommissies zijn beoordeeld. De Staat heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de advocaat van Vanberkel voorafgaand aan het op 20 december 2022 gehouden gesprek aan de Staat heeft meegedeeld dat het verzoek van Vanberkel om in gesprek te gaan met de beoordelaars betrekking heeft op gunningscriterium 2 en dat een gesprek met de beoordelaars van dat gunningscriterium zou volstaan. De voorzieningenrechter acht het in dat licht bezien begrijpelijk dat de Staat alleen de verklaringen van de leden van de beoordelingscommissie met betrekking tot gunningscriterium 2 op voorhand aan Vanberkel heeft toegezonden. Anders dan Vanberkel heeft betoogd blijkt daaruit in ieder geval niet dat de beoordeling met betrekking tot gunningscriterium 1 ondeugdelijk is geweest. Dat de advocaat van Vanberkel ter zitting heeft verklaard dat sprake is geweest van een misverstand en dat zij bedoeld heeft te zeggen dat een gesprek met de beoordelaars met betrekking tot
perceel 1(in plaats van
gunningscriterium 1) niet nodig was, maakt het voorgaande niet anders. Vanberkel heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat zij voorafgaand aan het bedoelde gesprek of zelfs voorafgaand aan het doen uitbrengen van de dagvaarding in dit kort geding aan de Staat heeft meegedeeld dat zij ook de verklaringen met betrekking tot gunningscriterium 1 had willen ontvangen. Het ‘misverstand’ waarop de advocaat van Vanberkel zich heeft beroepen was dan ook voor de Staat niet kenbaar en dit kan hem daarom niet worden tegengeworpen.
4.8.
Dat de Staat volgens Vanberkel in een andere aanbestedingsprocedure, die op een met de onderhavige aanbestedingsprocedure vergelijkbare wijze zou zijn ingericht en die door hetzelfde inkoopteam zou zijn uitgevoerd, tot herbeoordeling van alle inschrijvingen is overgegaan, kan haar ten slotte evenmin baten. Vanberkel heeft haar stelling dat in die aanbestedingsprocedure beoordelingsfouten zijn gemaakt en dat daarom niet kan worden uitgesloten dat diezelfde fouten in de onderhavige aanbestedingsprocedure zijn gemaakt op geen enkele wijze concreet gemaakt.
4.9.
Voor toewijzing van het gevorderde gebod aan de Staat om voor wat betreft gunningscriterium 1 over te gaan tot een herbeoordeling van de inschrijvingen voor perceel 2 bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding.
Gebreken met betrekking tot gunningscriterium 2?
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Staat terecht aangevoerd dat Vanberkel geen belang heeft bij een herbeoordeling met betrekking tot gunningscriterium 2, als niet tegelijk ook een herbeoordeling met betrekking tot gunningscriterium 1 wordt uitgevoerd. De Staat heeft in dit verband voldoende onderbouwd dat zelfs als een herbeoordeling tot de voor Vanberkel meest gunstige uitkomst zou leiden, in die zin dat de huidige vijf winnaars na de herbeoordeling allemaal een ‘onvoldoende’ in plaats van een ‘goed’ zouden scoren en Vanberkel in plaats van een ‘voldoende’ een ‘uitstekend’ zou behalen, Vanberkel nog altijd op de zesde plaats en daarmee onder de huidige nummers vier en vijf zou eindigen. Tussen partijen is niet in geschil dat voor perceel 2 maximaal vijf raamovereenkomsten zullen worden gesloten. Tegen de achtergrond van het voorgaande heeft Vanberkel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zonder een herbeoordeling met betrekking tot gunningscriterium 1, ter zake waarvan hiervoor in 4.9. al is geoordeeld dat daarvoor geen aanleiding bestaat, na de door haar gewenste herbeoordeling met betrekking tot gunningscriterium 2 tot een van de winnaars voor perceel 2 zal kunnen behoren. Onder die omstandigheden heeft Vanberkel bij die herbeoordeling geen belang, zodat ook de daartoe strekkende vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Vanberkel heeft zich op het standpunt gesteld dat de Staat moet worden veroordeeld in de proceskosten, omdat de Staat zich in randnummer 3.5. van de conclusie van antwoord bereid heeft verklaard om de proceskosten te dragen. Hiermee miskent Vanberkel dat de Staat dit aanbod heeft beperkt tot de kosten van het eerdere kort geding. Dit betekent dat Vanberkel in de onderhavige procedure als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals door de Staat is gevorderd en door Vanberkel niet is weersproken.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt Vanberkel om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat Vanberkel bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2023.
mvt