ECLI:NL:RBDHA:2023:22115

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
NL23.232266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Hassan, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoeker had in beroep gegaan omdat verweerder niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na de afwijzing van zijn aanvraag op 7 september 2023 heeft verzoeker het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de proceskosten van verzoeker moet vergoeden, omdat hij pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 209,25, waarbij rekening is gehouden met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de lichte gewicht van de zaak. De rechtbank heeft de wegingsfactor op 0,25 vastgesteld, gezien het beperkte belang en de eenvoud van de zaak. De uitspraak is openbaar gemaakt en verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.23266
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Hassan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.1 Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen.2
3. Verzoeker is op 15 augustus 2023 in beroep gegaan, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. Op 7 september 2023 heeft verweerder aan verzoeker laten weten zijn aanvraag af te wijzen. Verzoeker heeft daarna het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en heeft daarbij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in proceskosten.
4. Verweerder heeft er geen bezwaar tegen om de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
5. Omdat verweerder pas nadat verzoeker in beroep is gegaan een beslissing heeft genomen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen.
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Op grond van artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
6. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op
€ 209,25. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 4 september 20233. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25).
7. Uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat verweerder verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
3 ECLI:NL:RBM NE:2023:4482.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.