Op 24 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak SGR 23/4457, waarin eiseres, woonachtig in de Verenigde Staten, beroep had ingesteld tegen de Nationale ombudsman. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat verweerder zijn besluiten op de verzoeken en het bezwaar van eiseres had ingetrokken. Eiseres had geen gronden aangevoerd die erop wezen dat zij meer had beoogd dan wat verweerder inmiddels had gedaan. De rechtbank stelde vast dat eiseres haar doel had bereikt, aangezien verweerder de besluiten had heroverwogen en opnieuw had beslist op de verzoeken van eiseres. Hierdoor ontbrak het aan procesbelang voor een inhoudelijke behandeling van het beroep.
De rechtbank overwoog verder dat, hoewel eiseres verzocht om een proceskostenvergoeding, er onvoldoende bewijs was dat de gemachtigde van eiseres op beroepsmatige basis rechtsbijstand verleende. De rechtbank volgde het oordeel van de voorzieningenrechter in eerdere uitspraken, waarin werd vastgesteld dat er geen relevante stukken waren overgelegd ter onderbouwing van de beroepsmatige status van de gemachtigde. De rechtbank besloot echter wel dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.