ECLI:NL:RBDHA:2023:22094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
NL23.22562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overeenkomst met Kroatië

In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit met Koerdische afkomst, op 4 april 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van het asielverzoek. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 28 september 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië niet veilig is en dat er risico's zijn op schending van zijn mensenrechten, met name op basis van artikel 2 van het EVRM. Hij verwijst naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waarin werd geoordeeld dat Kroatië tekortschiet in de bescherming van vluchtelingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren, omdat er geen systematische tekortkomingen zijn aangetoond in de asielprocedure in Kroatië.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn terugkeer naar Kroatië in strijd zou zijn met het verbod op refoulement of dat hij daar niet adequaat beschermd zou worden tegen de gevaren die hij vreest. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22562 (beroep) en NL23.22563 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, verzoeker, (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. R.S. Frickus),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

1. Op 4 april 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
1.1.
Op 23 mei 2023 heeft verweerder aan Kroatië gevraagd om eiser terug te nemen. Kroatië is op 6 juni 2023 hiermee akkoord gegaan.
1.2.
Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft dezelfde dag tegen het besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om de voorlopige voorziening op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

2. Eiser heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] . Eiser is van Koerdische afkomst.
3. Eiser is op 28 maart 2023 aangekomen in Kroatië en heeft daar een verzoek om internationale bescherming ingediend. De Kroatische politie heeft eiser vrijgelaten om verder te reizen. Daarna is hij via Slovenië, Italië, Frankrijk en België naar Nederland gereisd. Nederland past goed bij eiser vanwege zijn levensbeschouwing en geaardheid. Eiser is namelijk ongelovig en biseksueel. Ook is zijn moeder Jezidisch. Eiser stelt dat hij hierom problemen heeft in Turkije. In Kroatië heeft eiser een discussie gehad met zijn smokkelaar. De smokkelaarsbende is actief in Kroatië en Turkije, waardoor eiser niet meer terug durft. [1]
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
Wat vindt eiser?
5. Eiser voert aan dat verweerder niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Verweerder moet volgens eiser nader onderzoek doen. Daarnaast maakt Kroatië zich schuldig aan pushbacks. Verder voert eiser aan dat hij risico loopt op schending van artikel 2 van het EVRM. [2] Eiser verwijst daarbij naar een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 17 januari 2023. [3] Die zaak ging over een brand in een detentiecentrum voor vluchtelingen. Het EHRM oordeelde volgens eiser dat de Kroatische autoriteiten te weinig hadden gedaan om dergelijke incidenten te voorkomen. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat hij vreest dat Kroatië hem terug zal sturen naar Turkije, waar hij vanwege zijn levensovertuiging, geaardheid en afkomst een reëel risico op ernstige schade loopt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Verweerder heeft in opdracht van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) onderzoek gedaan, onder meer over de pushbacks. Bij uitspraak van 13 september 2023 [4] heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder gelet op de uitkomsten van dit onderzoek ten aanzien van Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om in zijn geval van dit oordeel af te wijken. Eiser heeft niet onderbouwd dat in weerwil van dit oordeel sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure in Kroatië die maken dat een overdracht in strijd komt met artikel 3 van het EVRM. Ook anderszins zijn er geen aanwijzingen dat Kroatië eiser zal behandelen op een wijze die strijdig is met het verbod op refoulement. Verder heeft eiser in beroep niet gesteld of onderbouwd dat Kroatië hem niet zal beschermen tegen de door hem gevreesde smokkelaarsbende. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval verweerder niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.2.
Ten aanzien van het risico op schending van artikel 2 van het EVRM oordeelt de rechtbank dat deze grond niet slaagt. Uit dit door eiser aangehaalde trieste incident kan niet worden afgeleid dat Kroatië haar verplichtingen jegens eiser niet na zal komen of dat eiser te vrezen heeft voor zijn leven bij terugkomst in Kroatië.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Nu op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verslag gehoor aanmeldfase, p. 6.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Daraboui tegen Kroatië,
4.