ECLI:NL:RBDHA:2023:22090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL23.31602 en NL23.32019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en terugkeerbesluit van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse vreemdeling en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, eiser, had een terugkeerbesluit ontvangen op 3 februari 2020, dat later werd aangevuld op 4 oktober 2023. Eiser stelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan zijn informatieplicht en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de ophouding van eiser rechtmatig was, omdat zijn identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Eiser had geen identiteitsdocumenten bij zich, wat de rechtmatigheid van de ophouding bevestigde.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig was uitgereikt, omdat eiser niet schriftelijk in een begrijpelijke taal was geïnformeerd over de redenen van bewaring en de mogelijkheid om beroep in te stellen. Echter, de rechtbank vond dat dit gebrek van geringe ernst was, omdat eiser mondeling was geïnformeerd en zijn belangen niet geschaad waren. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, en dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.31602 en NL23.32019
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. Y.L.J. Verhoeven).
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2023 (het bestreden besluit 1, NL23.32019) heeft de staatssecretaris aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Op diezelfde dag heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd (het bestreden besluit 2, NL23.31602).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen en de rechtbank beschikte ten tijde van de behandeling ter zitting niet over een afstandsverklaring waarin eiser aangeeft afstand te doen van zijn recht om in persoon te worden gehoord. Eiser wordt vertegenwoordigd door mr. N. den Ouden als waarnemend gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het beroep behandeld en met de gemachtigden besproken het onderzoek pas te sluiten zodra de rechtbank beschikt over een geldige schriftelijke afstandsverklaring van eiser. De rechtbank heeft deze afstandsverklaring op 17 oktober om 15:31 uur ontvangen, aan het dossier toegevoegd en vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1978.
Over het bestreden besluit 1 (het aanvullend terugkeerbesluit)
2. Aan eiser is op 3 februari 2020 een terugkeerbesluit opgelegd. Dat besluit heeft de staatssecretaris met het aanvullend terugkeerbesluit van 4 oktober 2023 aangevuld in die zin dat expliciet is opgenomen dat eiser dient terug te keren naar Marokko. Voorafgaand aan de oplegging van dit besluit is eiser gehoord.
2.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris eisers belangen onvoldoende heeft afgewogen bij het opleggen van het aanvullend terugkeerbesluit. De belangenafweging die voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit van 3 februari 2020 heeft plaatsgevonden, kan het aanvullend terugkeerbesluit niet dragen. In het eerdere terugkeerbesluit is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat eiser mogelijk moet terugkeren naar Marokko. Bovendien is dit besluit inmiddels 3,5 jaar oud en heeft eiser zwaarwegende belangen ontwikkeld tijdens zijn verblijf in Europa. Er is in het gehoor met betrekking tot de oplegging van het aanvullend terugkeerbesluit niet gevraagd naar nieuwe feiten en omstandigheden. Dit had wel gemoeten, aangezien er nieuwe omstandigheden zijn die maken dat er opnieuw een belangenafweging had moeten plaatsvinden.
2.2. De staatssecretaris stelt dat in het gehoor voorafgaand aan het aanvullend terugkeerbesluit gevraagd is aan eiser waarom hij is vertrokken uit Marokko. Ook is gevraagd wat er zal gebeuren als hij alsnog terug zal moeten naar Marokko. Daarmee is volgens eiser voldoende gevraagd naar feiten en omstandigheden.
2.3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het bestreden besluit terecht heeft genomen. Zij overweegt daarbij dat met het aanvullende terugkeerbesluit het eerder genomen terugkeerbesluit van 3 februari 2020, wat in rechte vaststaat, is verduidelijkt. Dat uit het eerdere terugkeerbesluit voldoende duidelijk blijkt dat eiser verplicht was om terug te keren naar Marokko is niet in geding. De stelling dat er een nieuwe belangenafweging had moeten plaatsvinden volgt de rechtbank niet, nu op grond van hetgeen eiser naar voren heeft gebracht niet is gebleken dat er relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de verblijfsrechtelijke situatie van eiser. Evenmin is gebleken dat hij na de uitreiking van het terugkeerbesluit van 3 februari 2020 Nederland of de Europese Unie heeft verlaten, zodat dit besluit nog steeds van kracht is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aanvullende terugkeerbesluit van 28 januari 2023 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept.
Over het bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring)
Het voortraject
3. Eiser voert ten aanzien van de ophouding aan dat deze heeft plaatsgevonden op de verkeerde grondslag en daarom onrechtmatig was. Hij stelt ten onrechte op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw te zijn opgehouden. Zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie waren namelijk al eerder vastgesteld. Dit volgt uit de ophouding en het proces-verbaal van verhoor van 10 september 2020 en het gehoor voorafgaande aan het terugkeerbesluit van 3 februari 2020.
Verder berust het onderzoek aan zijn lichaam, kleding en bagage op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, op een onjuiste wettelijke grondslag. Immers was ten tijde van de ophouding al duidelijk dat eiser geen rechtmatig verblijf had als bedoeld in artikel 8, aanhef, sub f tot en met sub h en sub m, van de Vw. Dit is een gebrek ten aanzien van de ophouding, hetgeen moet leiden tot de onrechtmatigheid van de ophouding en daarmee tot de onrechtmatigheid van de bewaring.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet. De rechtbank overweegt dat een vreemdeling kan worden opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw indien zijn identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek (M105-A) van 4 oktober 2023 blijkt dat eiser niet beschikt over enig identiteitsdocument. In zoverre kon zijn identiteit ook niet onmiddellijk worden vastgesteld. Dat eiser in 2020 is opgehouden en dat aan hem toen een terugkeerbesluit is opgelegd doet niet af aan het feit dat op het moment van ophouding eisers identiteit onbekend was en niet kon worden vastgesteld op basis van identiteitsdocumenten. De ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw acht de rechtbank rechtmatig.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn grond ten aanzien van het onderzoek aan zijn lichaam en kleding. Uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50 van de Vw dan wel artikel 50a van de Vw (M105-A) blijkt dat eiser aan zijn kleding en/of lichaam is onderzocht ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, dan wel ter uitvoering van het gestelde in artikel 50a, tweede lid, van de Vw. Ook is de bagage van eiser onderzocht ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie, dan wel ter uitvoering van het gestelde in artikel 50a, tweede lid van de Vw. De rechtbank stelt vast dat de tekst van de grondslag uit artikel 50, vijfde lid, van de Vw hiermee in het proces-verbaal is opgenomen. Ondanks dat het artikelnummer niet in het stuk is genoemd acht de rechtbank dat in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek ook de grondslag van artikel 50 van de Vw is vermeld. Het in geding zijnde onderzoek heeft dan ook bevoegd plaatsgevonden.
5. Daarnaast voert eiser aan dat bij de uitreiking van de maatregel van bewaring niet is voldaan aan artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. In dat kader wijst eiser erop er geen tolk aanwezig was bij het uitreiken van de maatregel. Ook blijkt onvoldoende dat aan hem een folder is verstrekt met uitleg over de maatregel van bewaring. Eiser is dus niet schriftelijk in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring, van de mogelijkheid om het bevel tot bewaring aan te vechten en de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand aan te vragen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet schriftelijk – in een taal die hij verstaat – op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt uit het dossier niet dat eiser op de hoogte is gebracht van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen de maatregel van bewaring en dat eiser daarbij gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging kan krijgen. Omdat de maatregel niet rechtsgeldig is uitgereikt is er sprake van een gebrek waardoor de bewaring onrechtmatig is.
7. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit gebrek niet automatisch tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is, maar bestaat er hier ruimte voor een belangenafweging. Deze belangenafweging valt naar het oordeel van de rechtbank in het voordeel van de staatssecretaris uit. Weliswaar is eiser niet schriftelijk op de hoogte gesteld van de redenen voor de inbewaringstelling, deze redenen zijn wel mondeling met behulp van een tolk in eisers taal tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aan eiser voorgehouden. Eiser is dus wel op de hoogte gebracht van de redenen van de inbewaringstelling voordat deze aanving. Daarom is dit gebrek volgens de rechtbank van geringe ernst. Dit geldt ook voor het gebrek wat betreft uitleg over het instellen van mogelijk beroep en het wijzen op de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand. Eiser is immers niet in zijn belangen geschaad door het gebrek, aangezien aan eiser wél kosteloze rechtsbijstand is toegekend en zijn advocaat namens hem ook beroep heeft ingediend tegen de maatregel van bewaring. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De grondslag van de maatregel
8. Eiser voert aan dat in de maatregel niet duidelijk staat vermeld dat eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw in bewaring is gesteld. Nu alleen het artikel en het lidnummer, zonder verdere vermelding van de aanhef of een sub, is genoemd is de bewaringsgrond dan ook gebrekkig. In het kader van de zorgvuldigheid verwacht eiser dat de grondslag letterlijk wordt uitgeschreven.
9. De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van bewaring de letterlijke tekst van zowel sub a als sub b genoemd staan. Daaruit volgt voldoende duidelijk de grondslag van de maatregel, waardoor niet gezegd kan worden dat de staatssecretaris onzorgvuldig heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel
10. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag.

11.De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
12. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd en overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast. Ter zitting heeft de staatssecretaris grond 3i laten vallen.
13. Door eiser zijn – met uitzondering van grond 3d – alle zware en lichte gronden betwist. Eiser heeft ten aanzien van zware grond 3a aangevoerd dat, hoewel de staatssecretaris bij deze grond mag volstaan met een feitelijke toelichting, onvoldoende rekening is gehouden met eisers persoonlijke toelichting. Eiser is een asielzoeker en van hem kan niet worden verlangd dat hij de vereiste documenten beschikt om de Europese Unie of Nederland in te reizen. Zware grond 3b is volgens eiser gebrekkig gemotiveerd omdat geen rekening is gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden wat betreft zijn terugkeerverplichting voor Marokko. Eiser is meerdere keren aangehouden in Nederland en betwist dan ook dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken omdat hij op meerdere momenten traceerbaar is geweest. Daarnaast wist eiser niet dat hij zich moest melden. Ook ten aanzien van zware grond 3c is onvoldoende rekening gehouden met eisers persoonlijke omstandigheden en de redenen waarom hij niet uit eigen beweging is vertrokken. Dat is juist de reden waarom eiser asiel aan heeft gevraagd. Van hem kan niet worden verwacht dat hij alsnog Nederland verlaat. Bovendien was er ten tijde van het eerder opgelegde terugkeerbesluit geen zicht op uitzetting naar Marokko en eiser had dan ook onmogelijk gehoor kunnen geven aan de aanzegging Nederland te verlaten.
Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiser aan dat hem onterecht is tegengeworpen dat hij geen melding heeft gemaakt van zijn illegaal verblijf en van vermissing van zijn verblijfsdocument. Hieruit volgt niet dat hij zich hierdoor aan het toezicht onttrekt en de voorbereiding van zijn terugkeer en/of verwijdering ontwijkt of belemmert. Lichte grond 4c is slechts feitelijk toegelicht. Eiser is bereid zich te houden aan een meldplicht en heeft verschillende vrienden, kennissen en familieleden in Nederland. Hij kan bij een vriend verblijven zodat hij traceerbaar is. Ten aanzien van lichte grond 4d voert eiser aan dat ten onrechte aan hem wordt tegengeworpen dat hij omdat hij geen bron van inkomsten heeft, hij zijn vertrek naar Marokko niet kan regelen. Eiser kan een toelage van het COA ontvangen en kan financiële steun vragen bij familie of kennissen.
13.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden feitelijk en juridisch juist en voldoende gemotiveerd zijn, en kunnen daarom gezamenlijk aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd en deze maatregel kunnen dragen. Eiser heeft niet betwist dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Zware grond 3d is daarmee feitelijk juist en de rechtbank acht de grond terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Ook heeft hij niet betwist dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, hij heeft immers verklaard illegaal de Europese Unie te zijn ingereisd en ook dat hij nooit in het bezit was van geldige identiteits- en reisdocumenten. De zware grond 3a is daarmee ook feitelijk juist en de staatssecretaris mocht deze grond aan de maatregel ten grondslag leggen.
De staatssecretaris heeft ook op juiste gronden aan eiser tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft (lichte grond 4c) en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (lichte grond 4d). Volgens vaste jurisprudentie geldt enkel de inschrijving in de Basisregistratie personen (brp) als een vaste woon-of verblijfplaats en geldt een eventuele toelage van het COA of bijdragen van kennissen niet als beschikken over voldoende middelen van bestaan. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
Nu de zware en lichte gronden, 3a, 3d, 4c en 4d reeds voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen behoeven de overige betwiste gronden geen nadere bespreking meer.
Lichter middel
14. Eiser voert aan dat de belangenafweging in het voordeel van eiser moet uitvallen. Hij is in afwachting van zijn asielaanvraag en er rust op dit moment op hem geen vertrekplicht. Niet is gebleken dat eiser zich niet beschikbaar zal houden voor zijn asielprocedure. De staatssecretaris had dus kunnen volstaan met oplegging van een lichter middel zoals een meldplicht.
15.1.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden en de motivering hierbij, de staatssecretaris niet heeft hoeven volstaan met het opleggen van een lichter middel. De rechtbank begrijpt dat eiser graag in vrijheid zijn asielprocedure wil doorlopen. Eiser heeft echter zijn asielaanvraag pas ingediend nadat hij ongewild met de autoriteiten in aanraking is gekomen. Van belang daarbij is onder meer dat eiser al geruime tijd in Nederland is en in 2020 een terugkeerbesluit heeft ontvangen. Dit heeft niet geleid tot zijn vertrek en laat ook zien dat er een risico bestaat op onttrekking aan het toezicht en ontwijken/belemmeren van zijn vertrek/uitzetting. De staatssecretaris heeft daarbij ook overwogen dat de medische problematiek van eiser de maatregel niet onevenredig bezwarend maakt.
Conclusie en ambtshalve toets
16. De rechtbank heeft de overige rechtmatigheidsaspecten beoordeeld en concludeert dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet onrechtmatig is (geweest). Het beroep is dus ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

17.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.P.W. van Well, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.M.M.F. Roijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 oktober 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring) gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit) gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.