ECLI:NL:RBDHA:2023:22085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL22.25908
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van minderjarige Iraakse vreemdeling en onderzoek naar adequate opvang in Irak

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een minderjarige Iraakse vreemdeling tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, die in 2014 met zijn vader en broer uit Irak naar Duitsland vluchtte, heeft op 25 juli 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder slechts de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar niet aannemelijk vond dat hij te vrezen had voor vervolging in Irak. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de asielmotieven van eiser, met name met betrekking tot zijn geloof en de mogelijke gevolgen van het niet actief belijden daarvan. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij minderjarigen extra alert moet zijn op asielmotieven en dat het niet doorvragen over het geloof van eiser in strijd is met de onderzoeksplicht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om eiser opnieuw te horen over zijn geloofsafval en de mogelijke risico's bij terugkeer naar Irak. Tevens wordt verweerder opgedragen binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25908

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 25 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 november 2022 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op 11 mei 2023 en 16 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 24 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.3
Op 1 juni 2023 heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend omdat de rechtbank aanleiding zag het Openbaar Ministerie te verzoeken informatie te verschaffen. Op 15 augustus 2023 heeft het Openbaar Ministerie deze informatie verschaft waarna de rechtbank partijen heeft verzocht hierop te reageren. Verweerder heeft hier op 6 september 2023 op gereageerd, eiser heeft hier op 7 september 2023 op gereageerd.
1.4
De rechtbank heeft het onderzoek op 22 september 2023 gesloten en uitspraak bepaald op heden.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2006. In 2014 is hij samen met zijn vader en broer, [naam] , uit Irak naar Duitsland gevlucht. De Duitse autoriteiten hebben hun asielaanvragen afgewezen. Zij hebben zes jaar in Duitsland verbleven. Eisers vader heeft eiser en zijn broer vervolgens achtergelaten in Nederland, nadat hij Duitsland moest verlaten met een zwaar inreisverbod vanwege het plegen van een ernstig misdrijf. Eiser en zijn broer hebben op 25 juli 2021 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
3. Verweerder heeft uit het asielrelaas van eiser enkel de identiteit, nationaliteit en herkomst als relevant element aangemerkt. Dit relevante element is geloofwaardig geacht door verweerder, maar hiermee heeft eiser niet aannemelijk geacht dat hij te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag in zijn land van herkomst. De aanvraag van eiser is daarom afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw [1] . Daarbij heeft verweerder het standpunt ingenomen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen zoals opgenomen in paragraaf B8/6 van de Vc [2] . Het onderzoek naar adequate opvang voor eiser in het land van herkomst is nog niet afgerond door DT&V [3] . Dit onderzoek zal volgens verweerder maximaal een jaar duren, gerekend vanaf de datum van het bestreden besluit, 21 november 2022. Gedurende dit onderzoek en tot aan het besluit op de verblijfsvergunning regulier op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen heeft eiser rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw.
Heeft verweerder voldoende onderzoek gedaan naar de asielmotieven van eiser?
4. Eiser voert aan dat hij in zijn aanmeldgehoor uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij zijn geloof niet meer actief belijdt. Hij heeft daar ook in de zienswijze op gewezen, waarbij hij ook heeft gemotiveerd en onderbouwd waarom het niet praktiseren van de islam in Irak kan worden opgevat als afvalligheid. Dat kan in Irak tot repercussies leiden die internationale bescherming noodzakelijk maken. Verweerder heeft in strijd met zijn onderzoeksplicht gehandeld door eiser hier niet over door te vragen. [4] Daarnaast kan van eiser, op zo’n jonge leeftijd, niet worden verwacht dat hij zelf de relevantie inziet van het niet belijden van zijn geloof bij een eventuele terugkeer naar Irak. Verder heeft eiser op 9-jarige leeftijd Irak verlaten, is niet meer teruggekeerd en is hij pas na vertrek uit Irak gestopt met het actief belijden van zijn geloof.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van verweerder om door te vragen bij eiser toen hij al in het aanmeldgehoor verklaarde niet meer actief zijn geloof te belijden. Dit om vast te kunnen stellen of dit een asielmotief is dat als relevant element had moeten worden aangemerkt. Hiervoor acht de rechtbank de volgende passage uit het gehoor van belang:

Wat is jouw etniciteit?
Ik ben moslim.
(…)
Je zei net dat je moslim bent. Tot welke stroming binnen jouw religie behoor je?
Wat bedoelt u?
Ben jij soenniet of sjiiet?
Soenniet. Wij noemen het kiyan.
Doe jij in het dagelijks leven iets aan je geloof? (praktiserend)
Vroeger in Irak wel, maar nu niet.” [5]
Verweerder heeft in het nader gehoor niet meer doorgevraagd over de laatste verklaring van eiser. Eiser heeft zelf in het nader gehoor ook niet naar voren gebracht dat het niet actief belijden van zijn geloof ook van belang is voor zijn asielaanvraag. In de zienswijze heeft de toenmalig gemachtigde van eiser aangevoerd dat dit wel als relevant element moet worden aangemerkt, met daarbij een verwijzing naar verschillende bronnen over het risico dat afvalligen, dan wel niet meer actief gelovigen, lopen bij terugkeer naar Irak. In het bestreden besluit heeft verweerder zich daarover op het standpunt gesteld dat uit de gehoren, noch de correcties en aanvullingen is gebleken dat eiser het geloof niet meer actief belijdt dan wel dat hij als afvallige wordt beschouwd. Verweerder stelt dat enkel op basis van de hiervoor genoemde verklaring in het aanmeldgehoor niet de conclusie kan worden getrokken dat eiser zijn geloof niet meer actief belijdt. Bovendien heeft eiser nergens verklaringen afgelegd waaruit zou moeten worden opgemaakt dat het mogelijk niet actief belijden van zijn geloof verband houdt met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM [6] en daarom zou moeten worden aangemerkt als relevant element, aldus verweerder.
Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Tijdens de gehoren was eiser 15 jaar oud, en eiser is op zeer jonge leeftijd, toen hij 9 jaar oud was, vertrokken uit Irak. Op die leeftijd kan niet van een vreemdeling worden verwacht te beseffen wat de risico’s zijn van het niet meer actief belijden van zijn geloof. Te meer gelet op het feit dat uit eisers andere verklaringen volgt dat het hem niet precies duidelijk is waarom zijn vader met hem en zijn broertje uit Irak vluchtte. Verweerder mag en kan in dit geval niet van eiser verwachten dat hij weet dat het niet meer belijden van zijn geloof verband houdt met vluchtelingschap of artikel 3 van het EVRM. Nu eiser al in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij niets meer met het geloof doet, had het in het kader van de onderzoeksplicht van verweerder op zijn weg gelegen om daar in het nader gehoor op door te vragen. Dit ondanks het feit dat eiser daar zelf niets meer over heeft verklaard in het nader gehoor of in de correcties en aanvullingen. Naar het oordeel van de rechtbank moet verweerder bij minderjarigen extra alert zijn op eventuele asielmotieven, en in dit geval nog meer omdat eiser alleenstaand minderjarige is, is vertrokken uit Irak toen hij erg jong was, en hij bovendien de exacte reden van hun vlucht niet weet. Deze beroepsgrond slaagt.
4.2
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld, is het beroep alleen hierom al gegrond. Verweerder moet eiser opnieuw horen over het niet meer actief belijden van zijn geloof en zijn eventuele afvalligheid. Op grond van deze verklaringen ligt het ook op de weg van verweerder om te bepalen of dit als relevant element moet worden beschouwd en daarover een standpunt in te nemen.
Verdenking eisers vader van ernstig zedenmisdrijf
5. De rechtbank stelt het volgende voorop. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was bekend dat de vader van eiser internationaal werd gezocht voor een ernstig zedenmisdrijf. Eiser werd als tolk ingezet bij een verhoor van zijn vader door de Duitse politie. Waar eisers vader precies van werd verdacht, en waar hij zich bevond, was ten tijde van de zitting niet bekend, ondanks informatieverzoeken door de gemachtigde van eiser bij het Openbaar Ministerie. Na de zitting heeft de rechtbank het Openbaar Ministerie verzocht om nadere informatie te geven over de verdenking van de vader van eiser, en over de vraag waar hij zich nu bevindt. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens aan de rechtbank te kennen gegeven dat de vader van eiser in Duitsland wordt verdacht van verkrachting, aanranding, mishandeling en het laten zien van pornografisch materiaal aan meerdere minderjarige jongens, die allemaal vriendjes van eiser en zijn broer zouden zijn. Deze feiten zouden zijn gepleegd in de woning van de vader van eiser in [plaats] , tussen 2018 en 2021. Hij is op 26 juli 2023 aangehouden en de overleveringsprocedure met Duitsland loopt via het arrondissementsparket in Amsterdam. Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank toestemming gegeven deze informatie te delen met partijen.
6. De rechtbank heeft vervolgens partijen in de gelegenheid gesteld op deze informatie te reageren. Verweerder zag in deze informatie geen aanleiding tot wijziging of intrekking van het bestreden besluit. Het standpunt van eiser zal hierna aan de orde komen.
Had verweerder de verdenking van eisers vader als relevant element moeten aanmerken?
7. Eiser voert aan dat verweerder de verdenking van eisers vader had moeten aanmerken als relevant element omdat zedenmisdrijven in Irak tot bloed- of eerwraak kunnen leiden en om die reden risico’s voor eiser bij terugkeer naar Irak opleveren. De verdenking van eisers vader kan ook de veiligheid van eiser zelf rechtstreeks raken, bijvoorbeeld als hij slachtoffer van een misdrijf is (geweest) en tegen toekomstige (voortgezette) misdrijven jegens zijn persoon in Irak geen bescherming zou kunnen krijgen. Bijzonder aspect is dat eiser minderjarig is, en voor zijn veiligheid afhankelijk is van zijn eigen familie, waarin ook een verdachte van een zedenmisdrijf rondloopt.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij vanwege de verdenking van zijn vader een risico zou lopen op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Irak. In de gronden van beroep en ter zitting was nog niet precies bekend waar de vader van eiser van werd verdacht, en waar hij zich zou bevinden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser gesteld dat hij te weinig informatie had om deze stelling nader te onderbouwen. Ook na de informatie die het Openbaar Ministerie heeft verschaft over eisers vader, heeft de gemachtigde van eiser verder niet met landeninformatie onderbouwd dat eiser vanwege deze verdenking bij terugkeer risico loopt op bloed- of eerwraak. Ook is nu duidelijk dat eisers vader is opgepakt in Nederland en dus voorlopig, al dan niet in Duitsland, vast zit. Deze beroepsgrond kan daarom, zonder nadere onderbouwing na de nieuwe informatie, niet slagen.
Heeft verweerder terecht een jaar de tijd genomen om te onderzoeken of er adequate opvang is voor eiser bij terugkeer naar Irak?
8. Eiser voert aan dat de in het bestreden besluit opgenomen termijn van een jaar voor nader onderzoek onredelijk is. Hierbij verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling [7] van 8 juni 2022 [8] . Op het moment van het bestreden besluit duurde de asielprocedure al bijna anderhalf jaar, hetgeen meer dan voldoende is voor het onderzoek dat tot dusverre heeft plaatsgevonden: een aanmeldgehoor, nader gehoor en Dublinonderzoek. Het bestreden besluit geeft er geen enkel blijk van het belang van eiser als minderjarige te erkennen en de termijn van onzekerheid zo kort mogelijk te houden. Eiser heeft regelmatig contact met zijn zus, waardoor redelijk snel moet kunnen worden onderzocht of er adequate opvang in Irak bij familie is, andere adequate opvang in Irak is er niet.
In de tweede plaats dient te worden toegelicht waarom er nog onduidelijkheid is over het bestaan van adequate opvang, en moet een inschatting worden gegeven hoe lang het onderzoek daarnaar nog zal duren. Verweerder dient op grond van de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak een individuele inschatting te maken. [9] De gestelde onderzoekstermijn van een jaar in het bestreden besluit kan niet worden aangemerkt als een concrete inschatting van hoe lang het onderzoek naar adequate opvang nog zal duren, het is eerder een generiek geldende onderzoekstermijn. Dit is in strijd met de tekst en strekking van de Terugkeerrichtlijn en voornoemde Afdelingsuitspraak. De termijn is langer dan in de situatie van eiser noodzakelijk is, en deze termijn is in elk geval onvoldoende gemotiveerd omdat deze niet het resultaat is van een op zijn zaak betrekking hebbende inschatting.
Subsidiair verzoekt eiser de rechtbank om in het kader van finale geschillenbeslechting zelf een redelijke, op de situatie van eiser toegespitste, termijn voor nader onderzoek van verweerder naar adequate opvang vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met het feit dat onderhavig beroep geen opschortende werking heeft en deze termijn dus al is aangevangen op 21 november 2022.
8.1
De rechtbank is als volgt van oordeel. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 juni 2022 geoordeeld dat het Unierecht zich er niet tegen verzet dat er een bepaalde tijdspanne zit tussen de afwijzing van de asielaanvraag en het nemen van een terugkeerbesluit dan wel het verlenen van een verblijfsrecht. Verweerder moet enige tijd worden gegund om het onderzoek naar de opvangmogelijkheden af te ronden, voor zover hij dat niet tijdens de beoordeling van de asielaanspraken heeft kunnen doen. [10] In het verweerschrift heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de maximum termijn van een jaar redelijk is. De termijn die verweerder noemt, betreft een standaard termijn, omdat het vooraf voor verweerder niet mogelijk is om in te schatten hoe lang het onderzoek exact zal duren. De strategiebepaling voor het onderzoek naar adequate opvang betreft maatwerk, en zal per geval verschillen. Daarbij heeft verweerder ook opgemerkt dat dit niet wegneemt dat verweerder ernaar streeft het onderzoek zo snel mogelijk af te ronden, en dat DT&V probeert om dit onderzoek in een kortere periode dan een jaar af te ronden. De rechtbank is van oordeel dat de gegeven maximum termijn van een jaar redelijk is.
8.2
De rechtbank stelt verder vast dat de termijn van een jaar om het onderzoek af te ronden ten tijde van het sluiten van het onderzoek van deze procedure nog niet was verstreken. Als eiser van mening was dat verweerder bij het onderzoek onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en daarbij mogelijk heeft afgeweken van zijn in het asielbesluit gegeven indicatieve termijn, kan eiser beroep instellen bij de rechter tegen het uitblijven van een besluit. [11] In dit geval had verweerder nog ten tijde van het sluiten van het onderzoek, de tijd om een besluit te nemen, en was daarom nog geen sprake van een mogelijke afwijking van de termijn van een jaar. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting voldoende heeft gemotiveerd wat de handelingen zijn geweest in het onderzoek naar adequate opvang in Irak voor eiser. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8.3
De stelling van eiser dat op grond van de informatie van het Openbaar Ministerie over zijn vader voor verweerder geen twijfel meer kan bestaan over de vraag of in Irak adequate opvang voor hem bestaat, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden beoordeeld in het nu voorliggende beroep. Deze beroepsgrond kan hooguit worden beoordeeld in een eventueel beroep tegen een mogelijk terugkeerbesluit, indien verweerder dus inhoudelijk een oordeel heeft gegeven over de vraag of er adequate opvang in Irak is voor eiser.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is geoordeeld, is het beroep gegrond. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom ten onrechte afgewezen als ongegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en draagt verweerder op eiser opnieuw te horen over zijn gestelde afvalligheid, dan wel zijn stelling dat hij het geloof niet meer actief belijdt.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor twaalf weken.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 21 november 2022;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Battjes, voorzitter, en mr. W.B. Klaus en mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Dienst Terugkeer en Vertrek.
4.Zie het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 23 maart 2016, F.G. tegen Zweden, ECLI:CE:ECHR:2016:0323JUD004361111.
5.Rapport aanmeldgehoor, pagina 4.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Rechtsoverweging 19.2 van de Afdelingsuitspraak van 8 juni 2022.
10.Rechtsoverweging 14.2.
11.Rechtsoverweging 19.3.