ECLI:NL:RBDHA:2023:22084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
22/57
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking documenten op verzoek van Janssen Biologics B.V. en anderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een verzoek van Janssen Biologics B.V. en andere gelieerde ondernemingen tegen de raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) naar aanleiding van een besluit op grond van de Wet open overheid. Verweerder had op 23 november 2021 besloten om een aantal documenten gedeeltelijk openbaar te maken, maar wijzigde dit besluit op 6 mei 2022 door alleen de documenten die niet op verzoeksters betrekking hadden openbaar te maken. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat de documenten die op hen betrekking hebben openbaar worden gemaakt voordat de bezwaarprocedure is afgerond.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeksters zwaarder weegt. De openbaarmaking van de documenten zou immers de bezwaarprocedure feitelijk zinloos maken, aangezien deze onomkeerbaar is. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek van verzoeksters toegewezen en het besluit van 23 november 2021 geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van € 1.674,- en moet het griffierecht van € 365,- aan verzoeksters worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/57 WOB

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2023 in de zaak tussen

1. Janssen Biologics B.V.te Leiden,
2. Janssen Research & Development LLCte Raritan (Verenigde Staten),
3. Janssen Pharmaceutica N.V.te Beerse (België),
4. Janssen Global Services LLCte Horsham (Verenigde Staten),
5. Janssen-Cilag B.V.te Breda,
verzoeksters
(gemachtigde: mr. K. van Lessen Kloeke),
en
de raad van bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), (gemachtigde: mr. T.D. Polak).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit Hilversum.

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (thans Wet open overheid (Woo)) besloten om een aantal documenten dat ziet op verzoeksters (gedeeltelijk) openbaar te maken.
Bij besluit van 6 mei 2022 heeft verweerder het primaire besluit ambtshalve gewijzigd en besloten de documenten die niet zien op verzoeksters openbaar te maken.
Verzoeksters hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
De derde-partij heeft een zienswijze ingediend.
De zitting was op 5 juni 2023. Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en mr. M.E. Sandman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en S. van den Heuvel. De derde-partij was niet aanwezig.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. De derde-partij heeft verweerder op grond van de Wob gevraagd om openbaarmaking van alle overeenkomsten tussen verweerder en producenten van coronavaccins uit de periode december 2020 tot en met 26 maart 2021. Verweerder heeft besloten tot gedeeltelijke openbaarmaking van de gevraagde stukken zes weken na de bekendmaking van het primaire besluit, dan wel na een eventuele uitspraak van de voorzieningenrechter. Verzoeksters willen de feitelijke openbaarmaking van de stukken tijdens de bezwaarfase tegengaan.
Wat vinden verzoeksters, verweerder en de derde-partij?
3. Verzoeksters vragen om een voorlopige voorziening omdat ze het openbaar worden van documenten die op hen zien, willen tegengaan zolang de bezwaarfase nog niet is afgerond.
4. Verweerder heeft geen bijzondere belangen naar voren gebracht tegen toewijzing van het schorsingsverzoek.
5. De derde-partij heeft niet gesteld belang te hebben bij openbaarmaking van de stukken voordat de bezwaarfase is doorlopen.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. Het gaat in deze zaak om een verzoek om een voorlopige voorziening. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige maatregel als ‘onverwijlde spoed’, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
7. Verweerder heeft in het primaire besluit de feitelijke openbaarmaking opgeschort (mede) onder de voorwaarde dat een voorlopige voorziening wordt gevraagd. Verzoeksters hebben verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij willen voorkomen dat verweerder uitvoering geeft aan het primaire besluit door de in het geding zijnde stukken openbaar te maken in afwachting van de bezwaarprocedure. Daarin is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang gelegen.
8. De beantwoording van de vraag of verweerder op goede gronden heeft besloten tot openbaarmaking van de stukken vraagt, mede gelet op de door verzoeksters en verweerder aangevoerde inhoudelijke standpunten, een indringende beoordeling. De procedure van de voorlopige voorziening leent zich daar niet voor. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek van verzoeksters daarom aan de hand van een belangenafweging.
8.1.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van partijen als volgt. Als de documenten vooruitlopend op een beslissing op bezwaar al openbaar gemaakt worden, dan is de bezwaarprocedure feitelijk zinloos geworden. De openbaarmaking van de documenten is immers onomkeerbaar. Daarmee hebben verzoeksters een evident en zwaarwegend belang. Verweerder en de derde-partij hebben geen bijzondere belangen naar voren gebracht bij onmiddellijke uitvoering van het besluit tot openbaarmaking. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeksters zwaarder moet wegen.
Conclusie
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit van 23 november 2021 wordt geschorst tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
9.1.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van drie gelijkluidende verzoekschriften, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,-, met een wegingsfactor 1).
9.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht (één keer geheven) aan verzoeksters vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
- schorst het primaire besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan verzoeksters moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Awb.