In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling (eiser) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) over de weigering van toegang tot Nederland en de daaropvolgende vrijheidsontnemende maatregel. Eiser had op 8 december 2023 een besluit ontvangen waarin hem de toegang tot Nederland werd geweigerd op basis van de Schengengrenscode en de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft de zaak op 19 december 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de toegang aan eiser is geweigerd omdat hij niet in het bezit was van een geldig reisdocument en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Eiser heeft geen gemotiveerde gronden aangevoerd tegen de toegangsweigering, waardoor het beroep tegen dit besluit ongegrond werd verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank de vrijheidsontnemende maatregel beoordeeld. Verweerder had deze maatregel opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelde dat de niet betwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen.
Eiser betwistte de geldigheid van de vrijheidsontnemende maatregel op basis van een kennelijke misslag in de datum van het besluit. De rechtbank concludeerde echter dat, ondanks de onjuiste datering, er voldoende bewijs was dat de maatregel op 8 december 2023 was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting van eiser naar India, die gepland stond voor 28 december 2023. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank beide beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.