ECLI:NL:RBDHA:2023:22082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL 23.38724
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Conservatoire maatregel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had geen geldig reisdocument en beschikte niet over voldoende middelen van bestaan, wat leidde tot de weigering van toegang tot Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het besluit tot toegangsweigering ongegrond, omdat eiser geen gemotiveerde gronden had aangevoerd tegen deze weigering. Daarnaast werd eiser een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de geldigheid van deze maatregel, onder andere vanwege een kennelijke misslag in de datum van het besluit. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks de onjuiste datering, er voldoende gronden waren voor de vrijheidsontneming. De rechtbank concludeerde dat de niet betwiste gronden voldoende waren om te stellen dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank beide beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter M.F.A.M. Smeets, in aanwezigheid van griffier M.R. van Kerkwijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38724

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2023 (bestreden besluit 1) is aan eiser op grond van artikel 14, gelezen in samenhang met artikel 6 van Verordening (EU) nr. 2016/399 (Schengengrenscode) de toegang geweigerd en bij besluit van diezelfde datum (bestreden besluit 2) is aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, in samenhang met het zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de vrijheidsontnemende maatregel beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw wordt, indien aan de vreemdeling een besluit tot weigering van toegang tot Nederland is uitgereikt, het beroep geacht mede een beroep tegen dit besluit te omvatten.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.P. Shanthan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Over bestreden besluit 1 (toegangsweigering)
1. Verweerder heeft eiser de toegang geweigerd omdat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig reisdocument;
- niet over voldoende middelen van bestaan kan beschikken voor zowel de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel niet in staat is deze middelen rechtmatig te verwerven.
2. Eiser heeft geen gemotiveerde gronden aangevoerd tegen het besluit tot toegangsweigering. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 daarom ongegrond.
Over bestreden besluit 2 (vrijheidsontnemende maatregel)
3. Op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
4.1
In het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3j aan de grens te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw te willen indienen, en zijn aanvraag
met toepassing van de grensprocedure niet in behandeling is genomen, niet-
ontvankelijk is verklaard of is afgewezen als kennelijk ongegrond;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Eiser heeft de hiervoor onder 3a weergegeven grond gemotiveerd betwist. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de grond onder 3a op eiser van toepassing is.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste gronden onder 3j, 4c en 4d, in onderlinge samenhang bezien, voldoende zijn voor de conclusie dat verweerder zich op het standpunt mag stellen dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Namens eiser zijn verder geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan, in weerwil van de gronden van de maatregel, toch aannemelijk kan worden geacht dat eiser zich niet aan het toezicht zal onttrekken.
5.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat aan de vrijheidsontnemende maatregel geen geldige titel ten grondslag ligt, omdat de maatregel is gedateerd op 10 november 2023. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een kennelijke misslag voor wat betreft de datum van de maatregel. Verweerder verwijst daarbij naar een in het dossier opgenomen memo van 17 november 2023. Ook kan volgens verweerder uit het geheel van de relevante feiten en omstandigheden en het procesverloop worden afgeleid dat de onderhavige maatregel op 8 december 2023 is opgelegd.
5.2
In het door [naam] opgestelde memo van 17 december 2023 is het volgende vermeld:
“Op 8 december 2023 heb ik de bewaringsmaatregel van [eiser]
( [V-Nummer] ) omgezet. Nadien is gebleken dat per abuis de verkeerde datum (10 november 2023) is genoteerd in de M19. Uit alle overige documenten blijkt echter dat de
maatregel op 8 december 2023 is opgesteld en is uitgereikt. Zo wordt
onder andere verwezen naar de uitreiking van de M17A. Het genoemde
tijdstip in de M19 is wel juist genoteerd.”
5.3
Van verweerder mag worden verwacht dat namens hem de nodige zorgvuldigheid wordt betracht bij het invullen van de tot inbewaringstelling strekkende formulieren. Hoewel niet in geschil is dat de datering van de maatregel op zichzelf onjuist is, is de rechtbank, gelet op alle omstandigheden, in dit geval van oordeel dat sprake is van een kennelijke misslag. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het besluit tot oplegging van de maatregel wordt verwezen naar het voornemen op de asielaanvraag van
28 november 2023 en het besluit op de asielaanvraag van 30 november 2023. Verder is volgens de rechtbank van belang dat de eerder aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw op 8 december 2023 is opgeheven omdat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het afwijzende asielbesluit van
30 november 2023. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het voorgaande, ook met inachtneming van het memo van 17 december 2023, dat sprake is van een geldige titel voor de vrijheidsontneming.
6. De vrijheidsontnemende maatregel is op 8 december 2023 opgelegd.
Op 12 december 2023 heeft verweerder een vlucht voor eiser aangevraagd. Op 4 januari 2024 zal eiser, onder begeleiding van escorts, worden uitgezet naar India. Door op de vijfde dag van de vrijheidsontneming een aanvang te maken met de daadwerkelijke voorbereiding van de uitzetting van eiser heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld [1] . Ook de datum van daadwerkelijk vertrek vindt de rechtbank in dit geval voldoende voortvarend. Dat voor eiser al een vlucht was geboekt voorafgaand aan zijn asielaanvraag en zijn gegevens daarom al bekend waren en dat met de naderende feestdagen al bij voorbaat rekening kon worden gehouden bij de doorlooptijd van het daadwerkelijke vertrek doet daaraan volgens de rechtbank niet af. Verweerder heeft op de zitting namelijk uiteengezet dat de duur van de periode tussen de voorbereiding van de uitzetting en het daadwerkelijke vertrek er vooral mee samenhangt dat eiser deel uitmaakt van een groep Indiase vreemdelingen die allemaal in dezelfde periode met escorts moeten worden uitgezet, hetgeen veel voorbereiding en inzet kost. Dit verklaart volgens verweerder waarom de individuele leden van deze groep gespreid en met enige interval in de periode tussen 27 december 2023 en 5 januari 2024 zullen worden uitgezet. De rechtbank vindt dit een gerechtvaardigde reden voor de timing van de geplande uitzettingen en is van oordeel dat verweerder daarmee voldoende voortvarend te werk gaat.
Over beide beroepen
Het beroep tegen bestreden besluit 1 en tegen bestreden besluit 2 is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F.A.M. Smeets, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.