Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Stichting Woonbron,
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
6.Beslissing ex artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
€ 249,00;
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door Huurder tegen Stichting Woonbron. Huurder vorderde schorsing van de uitvoerbaarheid van een eerder vonnis van 21 december 2022, waarin de huurovereenkomst tussen Huurder en Woonbron was ontbonden en Huurder was veroordeeld tot ontruiming van de woning. Huurder stelde dat het eerdere vonnis het resultaat was van zowel een feitelijke als juridische misslag en dat tenuitvoerlegging zou leiden tot een noodsituatie voor haar. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 februari 2023, waarbij beide partijen hun standpunten en bewijsstukken hebben gepresenteerd.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vorderingen van Huurder onvoldoende onderbouwd waren. De rechter benadrukte dat het executiegeschil niet diende als een verkapt hoger beroep en dat de beoordeling van de eerdere uitspraak niet opnieuw kon worden gemaakt. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Huurder niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de executie in een ander daglicht stelden, noch dat Woonbron misbruik van recht zou maken door het vonnis te executeren. Daarom heeft de kantonrechter de vordering van Huurder afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Woonbron.
De beslissing van de kantonrechter is genomen in het kader van artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij de rechter de vordering van Huurder afwees en de proceskosten begrootte op € 249,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor wat betreft de proceskostenveroordeling.