ECLI:NL:RBDHA:2023:22052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/2194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielzoekersopvang op basis van vermeende passende woonruimte en onzorgvuldige besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor opvang in een asielzoekerscentrum (azc) beoordeeld. Eiser had op 28 februari 2023 beroep aangetekend tegen het besluit van verweerder, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), dat zijn aanvraag op 1 februari 2023 had afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Eiser had eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gekregen en verbleef in een azc. Verweerder stelde dat eiser op 29 december 2022 had aangegeven te willen uitstromen, maar eiser betwistte dit en stelde dat hij nooit had willen uitstromen. De rechtbank constateert dat de verslagen van de gesprekken met eiser niet in het dossier zijn opgenomen, waardoor het onduidelijk blijft of er daadwerkelijk sprake was van passende huisvesting. De rechtbank vernietigt het besluit van verweerder en draagt deze op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle relevante gesprekken en criteria voor passende huisvesting in acht moeten worden genomen. Eiser krijgt een vergoeding voor de proceskosten van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/2194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: M.A.M. Janssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser van 28 februari 2023 tegen de afwijzing van zijn aanvraag hem (opnieuw) opvang in een asielzoekerscentrum (azc) te verschaffen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 februari 2023 afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. H. Sala als waarnemer van eisers gemachtigde, G.R. Mohamadi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 9 juni 2022 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd tot
8 december 2025 toegekend gekregen. Eiser verbleef in asielzoekerscentrum [locatie] (azc). Volgens verweerder heeft eiser op 29 december 2022 meegedeeld uit te willen stromen in verband met werk en heeft hij een huurcontract overhandigd. Met het overleggen van een huurcontract mocht verweerder ervan uitgaan dat eiser passende woonruimte buiten de opvangvoorziening had gerealiseerd en wilde uitstromen. Eisers aanvraag hem (opnieuw) toe te laten tot de opvang wordt daarom afgewezen.

Toetsingskader

2. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), heeft de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, de beëindiging van de verstrekkingen (in dit geval: opvang) van rechtswege tot gevolg. Dat rechtsgevolg treedt in, gelet op die bepaling, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva), op de dag waarop naar het oordeel van het COa passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.

Beoordeling rechtbank

Is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van dit geschil?
3. De bestuursrechter onderzoekt ambtshalve of zij bevoegd is te beslissen op het ingediende beroepschrift. Eisers verzoek om opvang is in een schriftelijke beslissing van verweerder van 1 februari 2023 afgewezen. Dit besluit is daarmee een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bestuursrechter acht zich daarom bevoegd om op het beroep te beslissen.
4. De rechtbank beoordeelt hierna of verweerder de aanvraag van eiser om hem opnieuw toe te laten tot een azc heeft kunnen afwijzen, omdat hij passende woonruimte heeft gevonden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Is het besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd wegens het gebruik van een tolk Farsi?
5. Eiser voert aan dat de gesprekken met zijn programmabegeleider en casemanager gevoerd zijn in het Farsi, terwijl eiser Dari spreekt. Daarom is het besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
6. De rechtbank is het niet met eiser eens. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat eisers programmabegeleider zowel Farsi als Dari spreekt. Ook blijkt hieruit dat tijdens het gesprek op 29 december 2023 met de casemanager een tolk Dari was ingeschakeld. Verder blijkt uit het overgelegde patiëntendossier van eiser dat hij bij de huisarts verschillende keren is bijgestaan door zowel een tolk Farsi als een tolk Dari. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat eiser kennelijk zowel het Dari als het Farsi beheerst en dat als er tijdens gesprekken al Farsi is gesproken, hetgeen op voorhand niet blijkt, eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser een passende woning heeft gevonden en is uitgestroomd?
7. Eiser voert aan dat hij nooit heeft willen uitstromen en dacht dat zijn tijdelijk verblijf bij een vriend onder de logeerregeling viel. Verweerder stelt ten onrechte dat hij in een gesprek op 8 december 2022 op de hoogte is gebracht van het verschil tussen het gebruik maken van de logeerregeling en uitstromen. Verweerder stelt ten onrechte dat hij op 29 december 2022 heeft meegedeeld dat hij wilde uitstromen. Eiser wilde niet uitstromen, maar gebruik blijven maken van de Rva-verstrekkingen onder de logeerregeling.
Dat eiser door het overhandigen van een huurovereenkomst blijk heeft gegeven een passende woning te hebben gevonden, heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd. Er is geen wettelijk grondslag waaruit volgt dat een ondertekende huurovereenkomst gelijk gesteld kan worden met uitstromen. Er is ook geen concreet beleid over de logeerregeling. Het is daarom onduidelijk wat de voorwaarden zijn om de logeerregeling toe te kunnen passen en wanneer er sprake is van uitstromen.
Eiser voert verder aan dat de huurovereenkomst geen typische huurovereenkomst is door de daarin opgenomen bepaling dat het doel is om onderdak en ruimte te bieden vanwege reisafstand woon/werk. Ook is er geen typische verhuurder/huurder relatie. Na het vertrek van eiser (in januari), wegens medische omstandigheden, heeft de verhuurder hem niet verzocht de huursom alsnog te voldoen. Bovendien heeft eiser geen zelfstandige woonruimte gehuurd, maar een kamer. Dit staat onjuist in de huurovereenkomst. Gezien de daadwerkelijk bedoelingen van beide partijen is het de vraag of hier sprake is van een rechtsgeldige huurovereenkomst.
8. De rechtbank heeft naar aanleiding van de beroepsgronden verweerder voorafgaand aan de zitting onder meer gevraagd om de verslagen van de gesprekken die genoemd worden in het bestreden besluit naar de rechtbank te sturen. Verweerder heeft in reactie daarop een tweetal verslagen opgestuurd die op 28 juni 2023 zijn opgemaakt door casemanager [case manager] en programmabegeleider [programmabegeleider] . Desgevraagd is ter zitting door de gemachtigde van verweerder toegelicht dat deze personen de vaste casemanager en programmabegeleider van eiser zijn en dat zij deze verslagen een half jaar na het laatste gesprek met eiser hebben opgemaakt op basis van de aantekeningen die zij eerder hebben opgeslagen in een registratiesysteem van verweerder. Die aantekeningen in het registratiesysteem zijn korte gespreksverslagen die niet meer behelzen dan een paar regels en actiepunten, aldus de gemachtigde van verweerder.
9. De rechtbank constateert dat de aantekeningen van het in het bestreden besluit genoemde huisvestingsgesprek op 13 juni 2022, het gesprek op 8 december 2022 waarin de logeerregeling zou zijn besproken en het gesprek op 29 december 2022 waarin eiser verklaard zou hebben te willen uitstromen, niet in het dossier zitten. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard in zijn computer de aantekeningen van de gesprekken van 13 juni 2022 en 8 december 2022 te kunnen inzien en dat hij ervan was uitgegaan dat de rechtbank in het bezit was van uitdraaien daarvan.
9.1
De rechtbank constateert verder dat verweerder wel twee achteraf opgestelde verslagen van 28 juni 2023 heeft overgelegd, die zijn opgemaakt door enerzijds eisers casemanager die op 29 december 2022 zelf met eiser heeft gesproken en anderzijds door eisers programmabegeleider die op 29 december 2022 wegens vakantie niet bij het gesprek aanwezig was.
10. De rechtbank is van oordeel dat de verslagen van 28 juni 2023 zoveel vragen oproepen die verweerder ter zitting niet of slechts summier heeft kunnen beantwoorden, dat alleen al hierom de beroepsgronden van eiser slagen.
10.1
Eiser stelt dat hij nooit beoogd heeft formeel uit te stromen en ook nooit heeft meegedeeld formeel uit te willen stromen. Uit het achteraf opgemaakte verslag van de casemanager blijkt dat eiser heeft gezegd dat hij woonruimte heeft gevonden, de opvang zo spoedig mogelijk wil verlaten en bevestigt eiser dat hij zelf een woning heeft gevonden. De casemanager concludeert op grond van deze mededelingen van eiser dat hij zou willen uitstromen, terwijl de casemanager niet over huisvesting gaat en naar het oordeel van de rechtbank uit deze mededelingen van eiser niet eenduidig blijkt dat hij daarmee aangeeft dat hij officieel wil uitstromen. Uit het achteraf opgemaakte verslag van de programmabegeleider volgt dat eiser op 29 december 2022 bij haar waarnemer is geweest en daar aangaf meteen te willen vertrekken, omdat hij zelfstandig voor huisvesting had gezorgd en direct uitgeschreven wilde worden. Uit deze woorden blijkt naar het oordeel van de rechtbank eveneens niet dat eiser daarmee aangeeft dat hij officieel wil uitstromen. Dit is mede ingegeven door het gegeven dat de opsteller van deze verklaring niet zelf bij het gesprek aanwezig was en haar verklaring blijkbaar heeft opgesteld naar aanleiding van de aantekeningen die haar waarnemer in het registratiesysteem heeft opgenomen. Het betreft dus een interpretatie van andermans zakelijke aantekeningen, waarbij de rechtbank zich kan voorstellen dat er hierbij ruis kan ontstaan omtrent de woorden van eiser (willen vertrekken, uitschrijven). Daarnaast kan de rechtbank niet controleren wat er in de voorgaande gesprekken met eiser is besproken over de logeerregeling en huisvesting, omdat verweerder de onderliggende aantekeningen uit het registratiesysteem niet heeft overgelegd.
10.2
Ook kan de rechtbank niet controleren of er in de situatie van eiser sprake is van passende huisvesting, zoals wordt bedoeld in artikel 44 van de Vw in samenhang gelezen met artikel 7, eerste lid, onder a van de Rva, omdat verweerder geen kenbaar beleid hierover heeft en ook niet heeft toegelicht wanneer er sprake is van passende huisvesting. Verweerders toelichting ter zitting dat woonruimte passende huisvesting is als de statushouder het passend vindt en er een huurovereenkomst is, vindt de rechtbank, mede gelet op de in artikel 3, aanhef en onder d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COa) genoemde verplichting voor verweerder, ontoereikend. [1] Niet uit te leggen valt immers waarom verweerder, belast met de opvang, bij door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting een bemiddelende rol heeft en bij door de statushouder zelf aangedragen woonruimte niets hoeft te doen in de beoordeling van de vraag of deze passend is.

Conclusie en gevolgen

11. Uit wat hiervoor onder 10 en 10.1 is overwogen, volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, omdat het in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb ondeugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank zal verweerder opdracht geven opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser.
11.1
Verweerder moet in het nieuw te nemen besluit de registraties van de diverse gesprekken met eiser over de logeerregeling en uitstroom betrekken en hierbij inzichtelijk maken wat er met eiser precies is besproken, met wie dat is besproken en op welk moment.
Verder moet verweerder motiveren wanneer woonruimte passende huisvesting is, en welke criteria hierbij worden gehanteerd, in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Rva, te meer omdat uit dat oordeel de bevoegdheid van verweerder voortvloeit om de opvang te beëindigen. Verweerder moet hierbij motiveren waarom eisers tijdelijke (onzelfstandige) woonruimte daar volgens hem al dan niet onder valt.
Als verweerder het standpunt handhaaft dat de logeerregeling niet van toepassing is, moet verweerder ook inzichtelijk maken wat de criteria zijn die hij in dat kader hanteert en motiveren waarom eiser daar dan niet onder valt.
De rechtbank draagt verweerder niet op om het gebrek te herstellen met een betere motivering, omdat er te veel stukken in het dossier ontbreken en de achteraf opgestelde verslagen van 28 juni 2023 te veel vragen oproepen. Verweerder moet een geheel nieuwe beoordeling maken.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 februari 2023;
- draagt verweerder op binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
18 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het COa is belast met: werkzaamheden met betrekking tot de bemiddeling bij de uitstroom van verblijfsgerechtigden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Huisvestingswet 2014 naar door burgemeester en wethouders beschikbaar gestelde huisvesting.