ECLI:NL:RBDHA:2023:22043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
C/09/640026 / FA RK 22-8686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, verzoek tot eenhoofdig gezag en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 2014 in Iran zijn gehuwd en samen een minderjarig kind hebben. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder een verzoek tot eenhoofdig gezag over het kind en een zorgregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag over het kind niet beëindigd hoeft te worden, omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders. De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vrouw vastgesteld, terwijl de man recht heeft op zorg van maandag uit school tot en met vrijdag naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen. Daarnaast is er een minimale kinderalimentatie van € 25,- per maand vastgesteld, die de man aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft ook het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegewezen, omdat zij geen netwerk heeft om tijdelijk te verblijven, terwijl de man dat wel heeft. De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is in onderling overleg tussen partijen vastgesteld, waarbij de rechtbank de overeenstemming heeft bekrachtigd. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Zaak- en rekestnummers:
 C/09/640026 en FA RK 22-8686 (echtscheiding)
 C/09/645119 en FA RK 23-2263 (verdeling)
Datum beschikking: 7 augustus 2023 (bij vervroeging)

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 19 december 2022 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. R. Shahbazi te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. M.C. Carli-Lodder te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder:
 het verzoekschrift;
 het bericht met bijlage van 7 februari 2023 van de vrouw;
 het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de man, van 24 februari 2023, binnen gekomen bij de griffie op 27 februari 2023;
 het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, van de vrouw, van 28 maart 2023, binnen gekomen bij de griffie op 31 maart 2023;
 het bericht met bijlagen van 20 juni 2023 van de man;
 het bericht met bijlagen van 10 juli 2023 van de vrouw;
 het bericht met bijlage van 12 juli 2023 van de vrouw;
 het bericht met bijlagen van 14 juli 2023 van de man;
 het bericht met bijlagen van 16 juli 2023 van de vrouw.
Op 20 juli 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
 de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
 M. Djalilnedzad, de tolk namens de vrouw;
 de man, bijgestaan door zijn advocaat;
 [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:
 het bericht van 26 juli 2023 van de vrouw.
In haar bericht van 26 juli 2023 heeft de vrouw haar verzoek ten aanzien van de bruidsgave in deze procedure ingetrokken. De rechtbank heeft op dit punt daarom niets te beslissen.

Feiten

 Partijen zijn gehuwd op [trouwdatum] 2014 te [plaats 2] , Iran.
 Zij zijn de ouders van het volgende minderjarige kind: [minderjarige] , geboren op
[geboortedatum] 2016 te [plaats 1] .
 De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
 Uit de Basisregistratie Personen volgt dat beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben.
 Deze rechtbank heeft op 23 november 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover hier van belang inhoudende dat:
- de vrouw met ingang van 1 december 2022 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het
gebruik van de echtelijke woning;
- [minderjarige] aan de vrouw zal worden toevertrouwd;
- de man voorlopig gerechtigd is om [minderjarige] wekelijks, van maandag uit school tot en
met vrijdag naar school bij zich te hebben, alsmede de helft van de vakanties en
feestdagen (in onderling overleg te bepalen);
- de man aan de vrouw, met ingang van heden, voorlopig een kinderalimentatie
ten behoeve van [minderjarige] zal betalen van € 25,- per maand, telkens bij vooruitbetaling
te voldoen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
  • toepassing van het Iraans recht op het huwelijksgoederenregime;
  • toewijzing van het huurrecht van de woning, gelegen te ( [postcode] ) Den Haag aan de [adres] aan de vrouw;
  • bepaling dat in de interne verhouding tussen partijen een ieder zijn eigen schulden draagt en dat de schulden moeten worden toegerekend aan degene op wiens naam deze staan;
  • bepaling dat de man, met ingang van de indiening van het verzoekschrift, een bijdrage in de kosten van de minderjarige zal dienen te voldoen van € 250,- per maand, welke bijdrage iedere eerste van de maand bij vooruitbetaling voldaan zal dienen te worden, althans een zodanige bijdrage met ingang van een zodanige datum vast te stellen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert – onder referte ten aanzien van het echtscheidingsverzoek – nog verweer tegen de overige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Verder verzoekt de man zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:

primair:bepaling dat aan de man voortaan alleen het ouderlijk gezag toekomt;
subsidiair:bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man;
 bepaling van een zorgregeling waarbij [minderjarige] bij de man verblijft van maandag uit school tot vrijdag naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, en om de week in het weekend bij de vrouw;
 toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats 1] aan de man;
 bepaling dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen;
 bepaling van de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap overeenkomstig punten 30 tot en met 38 van het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert – onder referte ten aanzien van het echtscheidingsverzoek – verweer tegen de overige zelfstandige verzoeken van de man, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 van de Verordening (EG) Nr 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (hierna: Brussel II-ter) bevoegd om van het echtscheidingsverzoek kennis te nemen.
Op grond van artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is op dit verzoek Nederlands recht van toepassing.
Ontvankelijkheid
Door partijen is geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Omdat het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De vrouw stelt dat er ten tijde van het huwelijks sprake is geweest van verbaal en fysiek huiselijk geweld. Als gevolg hiervan is op 14 mei 2017 een huisverbod aan de man opgelegd. Dit huisverbod is op 23 mei 2017 met 18 dagen verlengd en duurde daarom tot
11 juni 2017. Partijen ontvangen momenteel hulpverlening vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin en het Veilig Verder Team. Volgens de vrouw kunnen partijen geen ouderschapsplan overleggen, omdat zij het niet eens worden over de verdeling van de zorg -en opvoedingstaken. De man erkent dat partijen geen ouderschapsplan kunnen overleggen. Hij geeft aan dat zij het zowel niet eens zijn over het hoofdverblijf van [minderjarige] als de te gelden zorgregeling.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de overgelegde stukken en datgene wat op de zitting is besproken voldoende gebleken dat partijen niet in staat zijn om tot een gezamenlijk opgesteld en ondertekend ouderschapsplan te komen. Omdat de rechtbank in deze beschikking een beslissing zal nemen op de nog voorliggende geschilpunten omtrent [minderjarige] , zal zij voorbijgaan aan het vereiste van artikel 815, tweede lid, Rv en partijen ontvangen in hun over en weer gedane verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen verzoeken de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken. Tussen partijen staat dus vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding worden daarom, als op de wet gegrond, toegewezen.
Eenhoofdig gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 7 Brussel II-ter is de Nederlandse rechter bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen, omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht op dit verzoek van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, BW, zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste en derde lid, BW van overeenkomstige toepassing. Het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien:
a. a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b) indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De man verzoekt aan hem het eenhoofdig gezag over [minderjarige] toe te kennen. Volgens de man zijn partijen al jaren niet in staat om op een normale wijze met elkaar te communiceren. Nagenoeg elk contact heeft enorme ruzie en scheldpartijen tot gevolg, waar ook [minderjarige] getuige van is. Dit is volgens de man het gevolg van de mentale toestand van de vrouw. Volgens de man zal [minderjarige] klem en verloren raken tussen zijn ouders als hier geen oplossing voor komt. De man verwacht niet dat deze situatie zich in de nabije toekomst zal verbeteren.
De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij geeft aan dat zij als gevolg van het huiselijk geweld van de man richting haar angstig is voor de man, wat de communicatie tussen partijen bemoeilijkt. Volgens de vrouw wordt er gewerkt aan de moeizame communicatie en het onderlinge wantrouwen tussen partijen door de betrokken hulpverlening van schoolmaatschappelijk werk en het Veilig Verder Team. Ook staat de vrouw er voor open om, samen met de man, deel te nemen aan een aanvullend hulpverleningstraject om de onderlinge communicatie te verbeteren. Op de zitting heeft de advocaat van de vrouw aangegeven dat zij een hulpverlener bij Impegno kent die Farsi spreekt. Deze hulpverlener kan, na een verwijzing van de huisarts, dienen als hulpverlener en tolk in een ouderschapsbemiddelingstraject bij Jeugdformaat. Nu er nog verbetering van de onderlinge communicatie mogelijk is, vindt de vrouw dat het gezamenlijk gezag niet moet worden beëindigd.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het verzoek tot eenhoofdig gezag voorop dat gelijkwaardig ouderschap het uitgangspunt is van de wet(gever). Daarbij hoort in beginsel ook het uitgangspunt dat beide ouders het gezag over hun kind gezamenlijk uitoefenen. Hoewel de communicatie en de verstandhouding tussen partijen de nodige verbetering behoeft, is de rechtbank van oordeel dat er momenteel geen sprake is van een situatie dat bij voortduring van het gezamenlijk gezag [minderjarige] klem of verloren zal raken en dat daarin binnen afzienbare tijd geen verbetering kan komen. Partijen verkeren momenteel in een echtscheidingssituatie en ontvangen hulpverlening van onder andere het Veilig Verder Team. De rechtbank adviseert partijen ook om gezamenlijk een hulpverleningstraject te volgen om hun onderlinge communicatie en vertrouwen te verbeteren, bijvoorbeeld een ouderschapsbemiddelingstraject. Wellicht dat de suggestie van de advocaat van de vrouw op de zitting over de hulpverlener bij Impegno hierbij uitkomst kan bieden. Evenmin blijkt dat wijziging van het gezag van [minderjarige] anderszins in zijn belang noodzakelijk is.
Immers, de man heeft geen concrete gezagsbeslissingen gesteld waaraan de vrouw haar medewerking niet heeft verleend.
Verdeling van de zorg – en opvoedingstaken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling).
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub a BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een zorgregeling vaststellen. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van [minderjarige] wenselijk voorkomt.
De man verzoekt primair een zorgregeling waarbij [minderjarige] van maandag na school tot vrijdag naar school en om het weekend bij de man verblijft. [minderjarige] verblijft dan dus om het weekend bij de vrouw. Ten aanzien van de voorlopige zorgregeling geeft de man aan dat, nu [minderjarige] in het weekend bij de vrouw verblijft, hij in de weekenden nauwelijks nog naar kickboksen wordt gebracht. Sinds januari 2023 brengt de man [minderjarige] op zaterdag naar de voetbal. Ook vermoedt de man dat de vrouw [minderjarige] op vrijdagmiddag niet naar zijn logopedietraject brengt. Subsidiair verzoekt de man de voorlopige zorgregeling zoals vastgelegd in de voorlopige voorzieningen beschikking te bepalen, met dien verstande dat de man [minderjarige] in de weekenden zal brengen en halen vanaf zijn sportevenementen.
De vrouw betwist de stelling van de man dat zij [minderjarige] in de weekenden niet naar zijn sportevenementen brengt. Zij stelt dat zij dit alleen niet heeft gedaan toen hij ziek was. Daarnaast geeft de vrouw aan dat zij ten aanzien van de logopedie de tijd heeft gewijzigd van 12:30 naar 15:00 uur, om te voorkomen dat [minderjarige] in de middag school mist. De vrouw verzoekt om de regeling uit de voorlopige voorzieningen procedure vast te leggen.
De rechtbank zal de voorlopige zorgregeling die in de voorlopige voorzieningen procedure is bepaald als definitieve zorgregeling vaststellen. Beide partijen hebben aangegeven dat deze regeling goed verloopt. De man wil, gezien de door hem gestelde mentale toestand van de vrouw, echter minder contactmomenten tussen [minderjarige] en de vrouw. De rechtbank vindt het belangrijk dat [minderjarige] een volwaardig contact met zijn moeder blijft houden. Het is aan partijen om samen een modus te vinden in het vormgeven van hun ouderschap.
De bezwaren van de man over het halen en brengen door de vrouw naar de sportevenementen van [minderjarige] in de weekenden heeft de vrouw betwist en de man niet met objectieve stukken nader onderbouwd. De rechtbank zal daarom in stand laten dat het aan de vrouw is om [minderjarige] in de weekenden van en naar zijn sportevenementen te brengen en te halen.
Ook zal, net als in de voorlopige voorzieningen procedure, worden bepaald dat [minderjarige] de helft van de vakanties en feestdagen bij iedere ouder zal verblijven, in onderling overleg tussen de ouders te bepalen.
Hoofdverblijfplaats van [minderjarige]
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek ten aanzien van de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] .
Inhoudelijke beoordeling
Op grond van artikel 1:253a lid 2 sub b BW kan de rechtbank beslissen bij welke ouder het kind zijn of haar hoofdverblijfplaats heeft.
Beide partijen hebben, ieder voor zich, verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem/haar te bepalen. [minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de voormalige echtelijke woning, waar momenteel de vrouw verblijft. De rechtbank ziet geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen naar de man. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een dergelijke wijziging nopen. Bovendien is de hoofdverblijfplaats, gezien de hiervoor vastgestelde co-ouderschapsregeling, slechts de plek waar [minderjarige] staat ingeschreven.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 3 van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) is de Nederlandse rechter bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen, omdat de onderhoudsgerechtigde ( [minderjarige] ) zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Op grond van artikel 3 van het Haagse Protocol van 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen is Nederlands recht op dit verzoek van toepassing, omdat de onderhoudsgerechtigde ( [minderjarige] ) zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Inhoudelijke beoordeling
Net als gedurende de voorlopige voorzieningen procedure heeft de man financiële stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij maximaal in staat moet worden geacht om de minimale kinderbijdrage van € 25,- per maand aan de vrouw te betalen. De rechtbank acht een kinderbijdrage van € 25,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal als volgt beslissen.
Huurrecht van de echtelijke woning
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 4 lid 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om van dit verzoek kennis te nemen, omdat de woning in Nederland ligt.
Op grond van artikel 7:266 lid 5 BW is Nederlands recht op dit verzoek van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt dat zij meer belang heeft bij toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning dan de man, omdat de man een groot netwerk (familie) en een baan in Nederland heeft. Zij heeft echter slechts een klein netwerk van een paar vriendinnen. De vrouw stelt dat zij naar een noodopvang zou moeten, terwijl de man, net als nu het geval is, tijdelijk bij zijn moeder kan verblijven totdat hij een andere woning heeft. Ook is het voor de man makkelijker om een andere woning te vinden, omdat hij een baan heeft.
De man stelt dat, nu hij de meeste zorgtaken voor [minderjarige] op zich neemt, hij en [minderjarige] gezamenlijk in de woning moeten kunnen blijven. Hij verzoekt daarom het huurrecht aan hem toe te wijzen.
De rechtbank zal het huurrecht aan de vrouw toewijzen. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij geen netwerk heeft waar zij tijdelijk zou kunnen verblijven. De man heeft daarentegen wel een netwerk waar hij tijdelijk kan verblijven, de man verblijft namelijk sinds de voorlopige voorzieningen procedure tijdelijk bij zijn moeder. Daarnaast is uit de door de man overgelegde stukken gebleken dat hij in aanmerking komt voor meerdere (sociale) huurwoningen, maar dat hij een tweetal woningen heeft afgewezen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de man in staat is om binnenkort vervangende woonruimte te betrekken.
Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Op grond van artikel 5 van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (hierna: HuwvermVo) is de Nederlandse rechter bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen, omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft inzake het echtscheidingsverzoek.
Niet gebleken is dat partijen vóór het huwelijk het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht hebben aangewezen. Op grond van artikel 4 lid 2 sub b van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978 (hierna: het Haags Huwelijksvermogensverdrag), is vanaf de datum van het huwelijk Iraans recht van toepassing. Partijen hadden op het moment van de huwelijkssluiting namelijk de Iraanse nationaliteit gemeenschappelijk. Nu het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen (Iran) een niet- nationaliteitsland is en het land van hun eerste huwelijksdomicilie (Nederland) wel een nationaliteitsland is, is op het huwelijksvermogensregime het recht van het land van de gemeenschappelijke nationaliteit van toepassing, zijnde Iraans recht.
Vervolgens is artikel 7 lid 2 sub 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van toepassing. Dit artikel bepaalt dat: indien de echtgenoten noch het toepasselijke recht hebben aangewezen, noch huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, wordt in plaats van het recht waaraan hun huwelijksvermogensregime tevoren was onderworpen het interne recht van de Staat waar de echtgenoten beiden hun gewone verblijfplaats hebben toepasselijk, vanaf het tijdstip waarop zij daar hun gewone verblijfplaats vestigen, indien de nationaliteit van die Staat hun gemeenschappelijke nationaliteit is, dan wel vanaf het tijdstip waarop zij die nationaliteit verkrijgen. Beide partijen hebben inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
Partijen woonden sinds mei 2015 beiden in Nederland. Dit artikel heeft tot gevolg dat vanaf het moment dat partijen beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten en in Nederland woonden, het Nederlandse recht op het huwelijksvermogensregime van toepassing is. Op de zitting heeft de vrouw gesteld dat zij sinds 22 december 2020 de Nederlandse nationaliteit heeft. Op het vermogen dat vóór die wijziging aan partijen toebehoorde, blijft het Iraanse recht van toepassing (artikel 8 lid 1 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag).
Het voorgaande heeft tot gevolg dat vanaf de datum van de huwelijkssluiting ( [trouwdatum] 2014) tot het moment dat partijen (met de gemeenschappelijke Nederlandse nationaliteit) beiden in Nederland woonden in december 2020 het Iraanse recht van toepassing is. Vanaf december 2020 is het Nederlandse recht van toepassing. Nu het Nederlandse recht na 2018 van toepassing is, geldt hierbij de beperkte gemeenschap van goederen.
Peildatum
Voor het vaststellen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank, namelijk 19 december 2022.
Als peildatum voor de waardering van de te verdelen goederen geldt de datum van verdeling, tenzij de man en de vrouw anders overeenkomen of op basis van de redelijkheid en billijkheid daarvan dient te worden afgeweken. Dit laatste is gesteld nog gebleken.
Omvang
Partijen hebben gesteld dat de volgende vermogensbestanddelen in hun ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vallen:
de inboedel;
de bankrekeningen;
de auto (Renault Clio);
e schuld van de man bij DUO.
Overeenstemming
Partijen hebben op de zitting overeenstemming bereikt over de verdeling. De auto en de schuld van de man bij DUO behoren aan de man toe, zonder nadere verrekening van de waarde. Ten aanzien van de bankrekeningen behoudt iedere partij de bankrekeningen die op zijn of haar naam staan, zonder nadere verrekening van de saldi. De inboedel zullen partijen in onderling overleg verdelen. De rechtbank zal conform deze overeenstemming beslissen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [trouwdatum] 2014 te [plaats 2] , Iran;
bepaalt dat de minderjarige:
 [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [plaats 1] ,
de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
bepaalt dat [minderjarige] , in het kader van de vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, als volgt bij de man zal zijn: wekelijks, van maandag uit school tot en met vrijdag naar school, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen (in onderling overleg te bepalen);
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden, een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 25,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurster zal zijn van de woonruimte aan de [adres] , [postcode] te [plaats 1] ;
stelt de verdeling van de beperkte gemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. aan de man worden toegedeeld:
1.1.
de auto, zonder nadere verrekening van de waarde;
1.2.
de bankrekeningen die op zijn naam staan, zonder nadere verrekening van de saldi;
1.3.
een deel van de inboedel, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
1.4.
de DUO schuld, zonder nadere verrekening van de waarde;
2. aan de vrouw worden toegedeeld:
2.1.
de bankrekeningen die op haar naam staan, zonder nadere verrekening van de saldi;
2.2.
een deel van de inboedel, in onderling overleg tussen partijen te bepalen;
verklaart de beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M. Boone, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. A.M. Lokhorst als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 7 augustus 2023.