ECLI:NL:RBDHA:2023:22040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.29804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Turkse nationaliteit met Koerdische achtergrond wegens onvoldoende onderbouwing van vervolgingsrisico

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 november 2023, wordt het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit met Koerdische achtergrond, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 9 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 september 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het asielrelaas van eiser onvoldoende onderbouwd is. Eiser heeft verklaard dat hij in Turkije problemen heeft ondervonden, waaronder een onterechte veroordeling en mishandeling vanwege zijn Koerdische afkomst. Echter, de rechtbank volgt de staatssecretaris in diens oordeel dat de vrees van eiser voor vervolging door de Saral-bende niet geloofwaardig is. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Turkije geen reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29804

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft Turkse nationaliteit en is geboren op [datum] 1989. Hij heeft op 9 augustus 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 18 september 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft in Turkije veel problemen ondervonden. Eiser is in 2018 onterecht veroordeeld voor een poging tot inbraak. Hij is gemarteld en bedreigd in de gevangenis omdat hij een Koerd is. Ook is eiser tijdens zijn dienstplicht mishandeld. Eiser is ook een keer in zijn been geschoten na een misverstand met de politie over een stopteken. De politie heeft daarna ook een huiszoeking gedaan bij eiser thuis. Eiser is door bendes benaderd om hen te helpen, maar toen eiser dat weigerde, zijn hij en zijn familie bedreigd. Door rivaliserende bendes, en omdat eisers vriendengroep aan de bende Saral gelinkt wordt, loopt hij bij terugkeer gevaar. De bendes zijn verbonden aan de Turkse politie. Een vriend van eiser is door twee onbekende mannen op een motor beschoten en vermoord en dit vormde voor eiser de directe aanleiding om Turkije te verlaten.
Eiser is bovendien opgeroepen zich te melden in Turkije bij de Officier van Justitie. Eiser heeft zich niet gemeld. Eiser vreest bij terugkeer opnieuw naar de gevangenis gestuurd te worden en daar weer geweld te ondervinden dat hij misschien niet overleefd.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. betrokkenheid bij de Saral-bende en de daaruit voortvloeiende problemen;
3. mishandeling door gevangenen in de gevangenis.
Verweerder heeft het eerste en derde element geloofwaardig geacht, maar het tweede niet.
4.1
Ten aanzien van het tweede element heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser wisselend heeft verklaard over de verrichte activiteiten voor de Saral bende. Eiser heeft ook wisselend verklaard over wanneer hij op de hoogte raakte van de criminele activiteiten van de bende. Eiser heeft verder wisselende verklaringen afgelegd met betrekking tot de betrokkenheid van zijn vrienden en wanneer hij erachter kwam dat het een gewapende groepering betrof. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de Saral bende of een andere bende op zoek is naar eiser.
4.2
Ten aanzien van de gestelde discriminatie wegens eisers Koerdische etniciteit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze niet dusdanig was dat eiser valt onder het Vluchtelingenverdrag. Verder is niet gebleken dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade omdat niet is gebleken dat eiser niet (effectief) kan klagen bij de (hogere) Turkse autoriteiten.
Heeft verweerder het tweede element juist geduid?
5. Eiser stelt niet te hebben verklaard dat hij betrokken is bij de Saral bende, maar dat het probleem hem erin zit dat hij vreest te worden geassocieerd met de Saral bende. Eiser stelt dat verweerder zijn vrees op die manier had moeten beoordelen.
5.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder het tweede element onjuist heeft geduid en beoordeeld. Los van de vraag of eiser betrokken was bij de bende, heeft verweerder in het bestreden besluit ook eisers verklaringen beoordeeld die zien op zijn vrees om geassocieerd te worden met de Saral bende. De rechtbank kan in die beoordeling verweerders standpunt volgen dat niet is onderbouwd dat er foto’s van eiser op sociale media zijn geplaats. Eisers stelling ter zitting dat hij ook vanwege zijn sociale omgeving geassocieerd zal worden met de Saral bende is ook niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder alle omstandigheden in onderlinge samenhang beoordeeld?
6. Eiser heeft de volgende gebeurtenissen in beroep aangekaart:
- eiser is ernstig mishandeld en verkracht tijdens een gevangenisstraf die hem, ten onrechte, is opgelegd;
- drie vrienden van eiser met dezelfde achtergrond zijn vermoord en eiser vreest dat hem hetzelfde zal overkomen;
- eiser is door een politieagent in zijn been geschoten en eiser heeft uitgelegd waarom hem de mogelijkheid is onthouden om daarover aangifte te doen;
- verweerder heeft niet bestreden dat eiser tijdens zijn militaire dienst is mishandeld. Eisers Koerdische achtergrond speelde hierbij een rol;
- verweerder heeft niet bestreden dat eiser door een politieagent is mishandeld bij het vieren van het Koerdisch nieuwjaar;
- eiser vreest geassocieerd te worden met de Saral bende;
- eiser heeft (onterecht) een strafblad;
- eiser moet een gevangenisstraf uitzitten en vreest voor onmenselijke behandeling.
Eiser stelt dat die omstandigheden in onderlinge samenhang hadden moeten worden beoordeeld en niet per losstaand element.
6.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de genoemde omstandigheden niet op de juiste manier zijn beoordeeld. Verweerder heeft enkele omstandigheden bestreden, maar heeft zich ten aanzien van de overige omstandigheden gemotiveerd op het standpunt gesteld waarom deze niet leidden tot de conclusie dat er sprake is van maatschappelijke uitsluiting.
6.2
Verweerder heeft zich ten aanzien van de elementen die verband houden met de Saral bende voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat deze niet geloofwaardig zijn. Omdat de geloofwaardigheidsbeoordeling hieromtrent niet expliciet en geconcretiseerd in beroep is bestreden ziet de rechtbank niet hoe deze omstandigheid anders bij de beoordeling had moeten worden betrokken.
6.3
Ten aanzien van de andere omstandigheden merkt de rechtbank op dat deze verband houden met de Koerdische etniciteit van eiser. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom eisers problemen die verband houden met zijn etniciteit niet de conclusie rechtvaardigen dat de ondervonden discriminatie een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden van eiser oplevert dat hij niet op sociaal en maatschappelijk gebied kan functioneren.
6.4
Eiser heeft ook verder in beroep niet nader gemotiveerd waarom en hoe de beoordeling van deze omstandigheden in samenhang tot de conclusie moet leiden dat eiser bij terugkeer risico loopt om in een situatie terecht te komen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. [1] De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweer voldoende gemotiveerd dat eiser bij terugkeer naar Turkije geen risico loopt op ernstige schade?
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij teugkeer naar Turkije risico loopt op ernstige schade als bedoelt in artikel 3 van het EVRM.
7.1
Me betrekking tot eisers vrees voor de gevangenisstraf die hij moet uitzitten en de vrees in de gevangenis (weer) mishandeld te worden, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat uit eisers verklaringen niet valt af te leiden dat de mishandelingen verband hielden met zijn Koerdische achtergrond. Uit eisers verklaringen blijkt verder dat eiser is mishandeld door medegevangenen en niet door het gevangenispersoneel. Verweerder heeft zich daarom ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, indien hij bij terugkeer naar Turkije gedetineerd wordt, hij in detentie in dezelfde cel met dezelfde gevangenen zal belanden. En dat eiser daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer (opnieuw) slachtoffer zal worden van onmenselijke behandeling. Eisers beroep op artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn [2] slaagt daarom ook niet.
Verweerder heeft zich in dit verband verder op het standpunt kunnen stellen dat uit het Algemeen Ambtsbericht [3] niet kan worden afgeleid dat mishandelingen in Turkse gevangenissen op zo’n grote schaal plaatsvindt dat iedereen die in de gevangenis komt een risico loopt om hiermee te maken te krijgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp-Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Richtlijn 2011/95/EU.
3.Algemeen Ambtsbericht Turkije van 31 augustus 2023.