In deze zaak heeft Hoogvliet B.V. een verzoek ingediend bij de kantonrechter in Den Haag om een vergoeding toe te kennen op basis van artikel 7:677 lid 2 BW, na het ontslag op staande voet van een kassamedewerkster. De verzoekende partij, Hoogvliet, heeft op 2 juni 2023 een verzoekschrift ingediend, waarin zij stelt dat de verwerende partij op 11 april 2023 op staande voet is ontslagen wegens diefstal van geld uit de geldlade. De verwerende partij heeft het ontslag betwist en verzocht om een billijke vergoeding, maar de kantonrechter heeft in een eerdere beschikking geoordeeld dat het ontslag rechtsgeldig was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2023 heeft de kantonrechter de feiten en het verzoek van Hoogvliet besproken. Hoogvliet vordert een vergoeding van € 1.603,20, alsook een bedrag van € 800,00, beide te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van ontslag. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verwerende partij een dringende reden heeft gegeven voor het ontslag en dat Hoogvliet recht heeft op de gefixeerde schadevergoeding.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verwerende partij moet worden veroordeeld tot betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente, en heeft de proceskosten ten laste van de verwerende partij gesteld. De beschikking is op 24 oktober 2023 uitgesproken door mr. D. Nobel, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.