In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen Hoogvliet B.V. [verzoeker], die als kassamedewerkster werkzaam was bij Hoogvliet, werd op 11 april 2023 op staande voet ontslagen wegens vermeende diefstal. Het ontslag werd bevestigd in een brief van 12 april 2023. [verzoeker] heeft het ontslag betwist en verzocht om een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. Hoogvliet heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. De rechter oordeelde dat Hoogvliet een dringende reden had om het ontslag te rechtvaardigen, gezien de beschuldigingen van diefstal die door [verzoeker] niet voldoende waren weerlegd. De kantonrechter heeft de tijdigheid van de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat deze binnen de wettelijke termijnen waren ingediend. De rechter heeft geconcludeerd dat de gedragingen van [verzoeker] in strijd waren met wat van een goed werknemer mag worden verwacht, en dat het ontslag op staande voet volgens de geldende regels is gegeven.
De verzoeken van [verzoeker] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van Hoogvliet, die zijn begroot op € 660,00. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.