ECLI:NL:RBDHA:2023:22016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
10550578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van kassamedewerkster wegens vermeende diefstal

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van [verzoeker] tegen Hoogvliet B.V. [verzoeker], die als kassamedewerkster werkzaam was bij Hoogvliet, werd op 11 april 2023 op staande voet ontslagen wegens vermeende diefstal. Het ontslag werd bevestigd in een brief van 12 april 2023. [verzoeker] heeft het ontslag betwist en verzocht om een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding. Hoogvliet heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. De rechter oordeelde dat Hoogvliet een dringende reden had om het ontslag te rechtvaardigen, gezien de beschuldigingen van diefstal die door [verzoeker] niet voldoende waren weerlegd. De kantonrechter heeft de tijdigheid van de verzoeken beoordeeld en vastgesteld dat deze binnen de wettelijke termijnen waren ingediend. De rechter heeft geconcludeerd dat de gedragingen van [verzoeker] in strijd waren met wat van een goed werknemer mag worden verwacht, en dat het ontslag op staande voet volgens de geldende regels is gegeven.

De verzoeken van [verzoeker] zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van Hoogvliet, die zijn begroot op € 660,00. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
DN/c
Zaaknummer / rekestnummer: 10550578 \ RP VERZ 23-50346
Beschikking van 20 oktober 2023
in de zaak van
[verzoeker],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. Y. Ersoy,
tegen
HOOGVLIET B.V.,
te Bleiswijk,
verwerende partij,
hierna te noemen: Hoogvliet,
gemachtigde: mr. O.J. Praamstra.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift ex artikel 7:686a BW jo. 7:672, 7:673, 7:677 en 6:7:681 BW met nevenverzoeken en artikel 7: 616 en 7:625 van [verzoeker] , met bijlagen genummerd 1 tot en met 6, ter griffie ingekomen op 9 juni 2023;
  • het verweerschrift van Hoogvliet met tegenverzoek ex artikel 7:686a BW, met producties genummerd 1 tot en met 8;
  • de nagezonden productie genummerd 9 en 10 van de zijde van Hoogvliet.
1.2.
Op 24 augustus 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. De behandeling van het verzoek heeft tegelijk met de behandeling van het door Hoogvliet ingediende verzoekschrift tot toewijzing van een vergoeding ex artikel 7:677 lid 2 met nevenvordering (bij deze rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer 10561227 RP VERZ 23-50361) plaatsgevonden. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zich in het procesdossier bevinden.
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is (een datum voor) beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hoogvliet exploiteert een keten van supermarkten. Eén van de filialen is gevestigd aan ’t Kleine Loo 270 in Den Haag.
2.2.
[verzoeker] is op 4 juni 2022 bij Hoogvliet in dienst getreden in de functie van kassamedewerkster voor de duur van 8 maanden en is aansluitend verlengd voor de duur van een jaar. Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 802,40 bruto per 4 weken. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO VGL van toepassing.
2.3.
Tijdens een gesprek op 11 april 2023 met de afdelingsmanager [naam 1] (hierna: de afdelingsmanager) en de supermarktmanager [naam 2] (hierna: de supermarktmanager) is [verzoeker] op staande voet ontslagen.
2.4.
Het ontslag is bij brief van 12 april 2023 aan [verzoeker] bevestigd. In deze brief is het volgende - voor zover thans van belang - vermeld:
“Hierbij bevestigen wij u schriftelijk dat wij u heden
(bedoeld is 11 april 2023: toevoeging kantonrechter)op staande voet hebben aangezegd wegend een dringende reden conform artikel 7:678 BW.
Wij zullen u op korte termijn een meer uitgebreide brief doen toekomen. (…)”
2.5.
Bij brief van 30 mei 2023 heeft (de gemachtigde van) [verzoeker] de geldigheid van het ontslag op staande voet bestreden. Een reactie van Hoogvliet is uitgebleven.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] verzoekt aan hem ten laste van Hoogvliet een billijke vergoeding toe te kennen van € 7.500 netto, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.788,48 netto en een transitievergoeding van € 250 netto te betalen. Daarnaast verzoekt [verzoeker] voldoening van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
Hoogvliet voert verweer en concludeert tot afwijzing van de verzoeken met veroordeling bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad van [verzoeker] in de proceskosten, waaronder de nakosten.

4.De beoordeling

Tijdigheid verzoeken
4.1.
[verzoeker] heeft de verzoeken die betrekking hebben op de billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door Hoogvliet is beëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
Voor zover het verzoek betrekking heeft op de transitievergoeding, is het eveneens tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (art. 7:686a lid 4, onderdeel b, BW).
Berusting in ontslag op staande voet en inzet van de procedure
4.2.
De inzet van deze procedure betreft de vaststelling of het ontslag op staande voet niet had mogen plaatsvinden en dat Hoogvliet daarvoor vergoedingen aan [verzoeker] is verschuldigd. Nu [verzoeker] berust in het door Hoogvliet gegeven ontslag op staande voet, is aan de orde of zij aanspraak kan maken op een billijke vergoeding ex art. 7:681 BW, een transitievergoeding ex art. 7:673 BW en een gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex art. 7:672 lid 10 BW.
4.3.
De kantonrechter zal daarom beoordelen of Hoogvliet in strijd met art. 7:671 BW heeft opgezegd. Indien dat zo is, geldt dat Hoogvliet namelijk in beginsel ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. In dat geval kan de kantonrechter op grond van art. 7:681 lid 1 onder a BW een ten laste van de werkgever komende billijke vergoeding toewijzen aan de werknemer. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, kan de aan- of afwezigheid van een dringende reden echter wel een rol spelen bij de beoordeling of aan de zijde van [verzoeker] sprake is van (ernstige) verwijtbaarheid. Om die reden zal worden beoordeeld of [verzoeker] Hoogvliet een dringende reden voor ontslag heeft gegeven.
Dringende reden
4.4.
Een werkgever is op grond van het bepaalde in artikel 7:677 lid 1 BW in samenhang met artikel 7:678 BW bevoegd een arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden, indien van de werkgever ten gevolge van daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (HR 12 februari 1999, NJ 1999, 643).
Onverwijld?
4.5.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat Hoogvliet [verzoeker] zonder hoor en wederhoor toe te passen heeft ontslagen. Deze stelling wordt verworpen. De kantonrechter licht dit als volgt toe.
4.6.
Op 11 april 2023 heeft de afdelingsmanager van de kassa-afdeling, [naam 1] (hierna: afdelingsmanager), telefonisch contact met [verzoeker] opgenomen en heeft zij [verzoeker] op de hoogte gesteld van de aangetroffen kassaverschillen en verzocht om die middag een gesprek met de filiaalmanager, [naam 2] (hierna: filiaalmanager) en haar aan te gaan. Diezelfde dag heeft dit gesprek plaatsgevonden. Aan [verzoeker] zijn tijdens dit gesprek bonnen getoond die betrekking hadden op het kassaverschil.
4.7.
Dat [verzoeker] tijdens dit gesprek geen gelegenheid heeft gehad om uitleg te geven, is niet aannemelijk. Uit de door Hoogvliet overgelegde verklaring van de filiaalmanager volgt immers dat [verzoeker] tijdens dit gesprek op de beschuldigingen heeft gereageerd en dat haar reactie voor Hoogvliet aanleiding was om [verzoeker] direct in dit gesprek op staande voet te ontslaan. De ontslagaanzegging moet daarom als onverwijld worden aangemerkt, zodat wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling.
De verweten gedragingen
4.8.
Om tot het onder 3.4. afgewogen oordeel te kunnen komen, moet worden vastgesteld welke gedragingen [verzoeker] worden verweten en of die gedragingen zijn komen vast te staan. De bewijslast van de aanwezigheid van een dringende reden voor ontslag op staande voet rust op degene die de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden heeft beëindigd. De dringende reden moet worden geacht bewezen te zijn wanneer de rechter een redelijke mate van zekerheid heeft dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan.
4.9.
Hoogvliet verwijt [verzoeker] schuldig te zijn aan diefstal door, kort gezegd, prijzengeld uitbetalings- en retourverschillen. Hoogvliet heeft ter onderbouwing van haar standpunt gewezen op de door haar overgelegde kassa- en retourbonnen van 8 en 10 april 2023 en de uitbetalingsfactuur van het Lotto apparaat. De bonnen staan op naam van respectievelijk [verzoeker] en haar collega [naam 3] (hierna: [naam 3] ), die beiden op 8 en 10 april 2023 werkzaam zijn geweest achter de servicebalie. Verder heeft Hoogvliet verwezen naar de schriftelijke verklaring van de filiaalmanager, die onder meer heeft verklaard dat hij op 11 april 2023 door de afdelingsmanager werd benaderd in verband met – kort gezegd – kassaverschillen op 8 april 2023 en 10 april 2023. De betreffende kassa- en retourbonnen waren gekoppeld aan het persoonlijke kassièrenummer van [verzoeker] en [naam 3] . De afdelingsmanager heeft vervolgens telefonisch contact met [verzoeker] opgenomen en haar verzocht een gesprek aan te gaan over de geconstateerde kassaverschillen. Diezelfde dag hebben de filiaalmanager en de afdelingsmanager [verzoeker] in een gesprek aan de hand van een viertal bonnen gewezen op de prijzengeld- en correctieverschillen. De filiaalmanager geeft in zijn verklaring verder aan dat [verzoeker] na het zien van de bonnen heeft toegegeven schuldig te zijn aan de kassaverschillen, dat [verzoeker] wegens geldproblemen heeft gefraudeerd met prijzengeld en retourname van producten en ongeveer € 800,00 heeft meegenomen uit haar kassalade en uit die van [naam 3] (met de pas van [naam 3] ), en dat [verzoeker] dit bedrag wil terugbetalen. Naar aanleiding van de reactie van [verzoeker] is zij direct op staande voet ontslagen. Volgens de verklaring van de filiaalmanager is afgesproken dat [verzoeker] het verschuldigde bedrag diezelfde dag vóór 16.00 uur zou terugbetalen en haar werkkleding zou inleveren. [verzoeker] is niet komen opdagen, aldus Hoogvliet.
4.10.
[verzoeker] betwist de verweten gedragingen. [verzoeker] betwist tevens dat zij de diefstal tijdens het gesprek op 11 april 2023 heeft bekend. Volgens [verzoeker] is het niet uitgesloten dat een andere collega haar personeelsnummer en wachtwoord heeft gebruikt. Hoogvliet heeft, behalve [verzoeker] , ook niemand anders met de geconstateerde gedragingen geconfronteerd.
Bovendien was zij op het tijdstip van één van de verweten frauduleuze handelingen niet werkzaam. Camerabeelden, die mogelijk uitsluitsel kunnen geven, zijn door Hoogvliet niet in het geding gebracht. Hoogvliet heeft slechts een ongefundeerd vermoeden richting [verzoeker] geuit. Volgens [verzoeker] heeft Hoogvliet daarom onvoldoende onderbouwd dat zij de geconstateerde gedragingen heeft begaan. Tot zover [verzoeker] .
4.11.
De kantonrechter overweegt allereerst dat uit de stellingen van [verzoeker] en de toelichting daarop tijdens de mondelinge behandeling volgt dat niet (langer) in geschil is dat de twee betalingen van prijzengeld voor de Lotto van € 100,00 en € 200,00 op 8 april 2023 en de op 10 april 2023 aangeslagen te hoge bedragen bij de retourname van een fles Bols corenwijn voor € 50,00 en een running sock voor € 50,00 in het gesprek op 11 april 2023 zijn besproken en dat Hoogvliet tijdens die bespreking op 11 april 2023 [verzoeker] in verband met deze gedragingen op staande voet heeft ontslagen. Dat deze gedragingen vervolgens niet in de ontslagbrief van zijn vermeld, is onzorgvuldig maar laat onverlet dat voor [verzoeker] van meet af aan duidelijk was welke gedragingen aan het ontslag ten grondslag liggen.
4.12.
Volgens de kantonrechter staat met een redelijke mate van zekerheid vast dat de hiervoor omschreven gedragingen door [verzoeker] zijn begaan. De stelling van [verzoeker] dat zij tijdens het gesprek op 11 april 2023 niet heeft aangegeven de verweten gedragingen te hebben begaan, is ook niet onderbouwd. Bovendien kan hieruit niet worden afgeleid dat [verzoeker] tijdens het gesprek de verweten gedragingen heeft ontkend en daarvoor argumenten heeft aangedragen. Dit heeft [verzoeker] ook niet gesteld. Eerst tijdens deze procedure heeft [verzoeker] het standpunt ingenomen dat ook een andere collega de gedragingen zou hebben kunnen verricht omdat [verzoeker] - in ieder geval - met [naam 3] haar personeelsnummer en wachtwoord heeft gedeeld. Ook de omstandigheid dat [verzoeker] direct in het gesprek haar ontslag is aangezegd en Hoogvliet geen aanleiding zag om nader onderzoek te verrichten naar de kassaverschillen onderschrijft dat [verzoeker] tijdens het gesprek de verweten gedragingen heeft toegeven. Daarbij komt tenslotte dat de gemachtigde van [verzoeker] in zijn brief van 30 mei 2023 evenmin handen en voeten geeft aan de betwisting van het ontslag op staande voet.
Dringende reden voor ontslag op staande voet?
4.13.
Bij de beantwoording van de vraag of de gedraging(en) een dringende reden oplevert, die maakt dat van Hoogvliet in redelijkheid niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen. [verzoeker] wijst er in dit verband ook op de gevolgen die het ontslag op staande voet voor haar heeft. Haar inkomen is weggevallen. Ze is beschuldigd van een diffamerend feit.
4.14.
De kantonrechter is van oordeel dat genoemde gedragingen een dringende reden opleveren. De hiervoor omschreven gedragingen zijn in strijd met wat van een goed werknemer mag worden verwacht en ook in strijd met de wet. Voor een supermarkt is het uitermate belangrijk dat het eigen personeel juist handelt, integer en betrouwbaar is. Als het personeel misbruik maakt van hun positie, leidt dit tot enorme verliezen. Voor een evenwichtige kijk op de gevolgen van het ontslag is ook van belang dat [verzoeker] 24 jaar oud is, sinds juni 2022 bij Hoogvliet werkte en de arbeidstijd 17 uur betreft.
4.15.
Wat [verzoeker] heeft aangevoerd, is dan ook onvoldoende voor het oordeel dat het ontslag op staande voet niet had mogen worden gegeven. Voor zover [verzoeker] dan ook heeft weersproken dat genoemde gedragingen een dringende reden opleveren, gaat de kantonrechter dan ook aan dit verweer voorbij.
Conclusie
4.16.
De slotsom is dat sprake was van een dringende reden en dat het ontslag op staande voet volgens de geldende regels is gegeven. Dit betekent dat de verzoeken van [verzoeker] moeten worden afgewezen.
Proceskosten
4.17.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure veroordeeld. De proceskosten van Hoogvliet worden begroot op € 528,00 (2 punten x tarief € 264,00). De nakosten worden begroot op een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 132,00. In geval van betekening wordt geen extra component aan salaris toegekend. De explootkosten van betekening maken wel onderdeel uit van de nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van Hoogvliet worden begroot op € 660,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving, en indien [verzoeker] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en deze beschikking daarna wordt betekend, vermeerderd met de kosten van betekening;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. Nobel en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2023.