Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van 13 mei 2022, met producties 1 tot en met 9;
- de rolbeslissing van 23 augustus 20023;
- de akte uitlaten van [eiser in hoofdzaak] van 1 september 2023, met producties 10 tot en met 12;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid;
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties 13 tot en met 19;
- de akte overleggen nadere productie in het incident van [eiser in hoofdzaak] , met productie 20.
2.De beoordeling in het incident
bis-Verordening), nu [gedaagde in hoofdzaak] in Finland woont. De door [vader eiser in hoofdzaak] aan [gedaagde in hoofdzaak] verstrekte lening moet worden gedaan aan de woonplaats van [eiser in hoofdzaak] in [woonplaats] ( Zweden ). Daarom kan de rechtbank volgens [gedaagde in hoofdzaak] ook geen bevoegdheid ontlenen aan de bijzondere bevoegdheidsregel in artikel 7 lid 1 onder a Brussel I
bis-Verordening.
bis-Verordening.
bis-Verordening volgt dat het gerecht dat bevoegd is van de zaak kennis te nemen het gerecht is waar de gedaagde woonplaats heeft. Dat is in dit geval Finland , zodat op grond van de hoofdregel de Nederlandse rechter niet bevoegd is.
bis-Verordening is bepaald dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. De verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is in dit geval de verplichting tot terugbetaling van de door [vader eiser in hoofdzaak] aan [gedaagde in hoofdzaak] geleende geldsom. De geleende geldsom moet worden terugbetaald aan [eiser in hoofdzaak] , als rechtsopvolger van [vader eiser in hoofdzaak] De rechtbank zal bepalen waar deze betaling moet worden uitgevoerd.
3.De beslissing
3 januari 2024voor een akte aan de zijde van [gedaagde in hoofdzaak] als bedoeld in rechtsoverwegingen 2.10 en 2.11,