ECLI:NL:RBDHA:2023:21989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/7827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een bedrijfsactiviteitenvergunning en voorlopige voorziening in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 december 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van verzoeker, die een bedrijfsactiviteitenvergunning heeft aangevraagd. De burgemeester van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen op 24 november 2023, met de last om de exploitatie van zijn supermarkt te staken. Verzoeker, die zijn supermarkt al tien jaar exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzoekt de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 december 2023 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van de burgemeester aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat de afwijzing van de vergunning verstrekkende gevolgen heeft voor verzoeker, die zijn supermarkt niet meer kan exploiteren. Dit zou betekenen dat hij zijn bedrijf moet sluiten of verkopen, wat een aanzienlijk nadeel voor hem zou betekenen.

De voorzieningenrechter benadrukt dat de beoordeling van de burgemeester over het slechte levensgedrag van verzoeker en de vermeende onjuistheid van het ingevulde Bibob-formulier niet zonder meer kan worden aangenomen. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van de burgemeester, en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. De last wordt geschorst tot twee weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker, waardoor hij zijn supermarkt gedurende deze periode mag blijven exploiteren. Tevens wordt de burgemeester veroordeeld tot het terugbetalen van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7827

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 december 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] h.o.d.n. [bedrijfsnaam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: H. Hassan),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: W.E. Bouwers en J.J. Markerink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de weigering van verweerder om hem een bedrijfsactiviteitenvergunning te verlenen.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 24 november 2023 afgewezen en verzoeker de last opgelegd om de exploitatie van [bedrijfsnaam] te staken
(hierna: de last). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. [bedrijfsnaam] is ongeveer tien jaar gevestigd aan de [laan] , en wordt sinds vier jaar geëxploiteerd door verzoeker. Bij besluit van 14 februari 2023 heeft verweerder een deel van de [laan] aangewezen als gebied waar het verrichten van bedrijfsmatige activiteiten vergunningsplichtig is, zodat de daar gevestigde ondernemingen aan een Bibob-toets worden onderworpen. [1] Dit om onder meer malafide bedrijvigheid en (overlast) problematiek met de daaraan gerelateerde onveiligheidsgevoelens tegen te gaan. Verzoeker heeft daarom op 1 mei 2023 een vergunning aangevraagd. Deze vergunning is door verweerder geweigerd omdat verzoeker volgens hem in enig opzicht van slecht levensgedrag is en het Bibob-formulier bewust onjuist heeft ingevuld.
Wat vindt verzoeker?
4. Verzoeker stelt dat hij geen rekening heeft kunnen en hoeven houden met de invoering van de vergunningsplicht. Verweerder dient daarom enkel feiten van na die invoering aan zijn besluit ten grondslag te leggen. Het betrekken van feiten van daarvoor is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Daarbij komt dat deze gedragingen zich niet in [bedrijfsnaam] hebben voorgedaan. De veroordeling van verzoeker wegens mensenhandel dateert van 13 jaar geleden en valt daarmee buiten de beoordelingsperiode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag. De meer recente gedragingen die verweerder aan het besluit ten grondslag legt, zijn lichte vergrijpen met betrekking tot medicijn- en tabaksverkoop, die ten tijde van wijzigingen in de desbetreffende wetgeving hebben plaatsgevonden. Verzoeker was hiervan niet op de hoogte. Inhoudelijk gezien is er daarom geen sprake van enig slecht levensgedrag aan zijn kant.
Dat hij het Bibob-formulier onjuist heeft ingevuld, is niet aan hem te wijten. Hij spreekt slecht Nederlands, en iemand anders heeft het formulier voor hem ingevuld. Daarbij komt dat verzoeker niet bekend was dat de boetes als een zogenoemde erkenning worden beschouwd, of überhaupt zien op strafbare feiten.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. Het spoedeisend belang bij de te treffen voorziening is voldoende aanwezig. De weigering van de vergunning betekent dat de verzoeker zijn supermarkt niet meer mag exploiteren. Feitelijk zal verzoeker zijn aan de [laan] gevestigde supermarkt moeten verkopen of sluiten. Daaraan doet niet af dat verzoeker op een andere plaats in Den Haag een supermarkt kan gaan exploiteren.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in bezwaar rechtsvragen aan de orde zijn die zich vanwege de complexiteit niet lenen voor een inhoudelijke beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Dit te meer in het licht van hetgeen door de hoogste bestuursrechter is overwogen in de uitspraak van 3 maart 2021. [2] Het aanwijzingsbesluit en de daaruit voortvloeiende vergunningsplicht heeft in het geval van verzoeker namelijk zeer verstrekkende gevolgen, waarbij het de vraag is of die gevolgen evenredig zijn aan het doel dat met de weigering en het staken van de exploitatie is gediend. Dat verzoeker wel zijn andere bedrijf aan de [straatnaam] kan blijven exploiteren omdat daar nu eenmaal geen vergunningsplicht geldt of elders een nieuwe supermarkt kan vestigen, betekent niet dat op voorhand vaststaat dat verzoeker geen nadeel zal lijden door de sluiting van [bedrijfsnaam] . Weliswaar is op de zitting namens verweerder verklaard dat verzoeker zich in verbinding kan stellen met een transitiemanager voor de [laan] , maar niet duidelijk is geworden of daarmee een dreigend nadeel voor verzoeker kan worden afgewend. Verzoeker heeft ten tijde van de vestiging van zijn onderneming niet kunnen dan wel hoeven voorzien dat hij vergunningsplichtig zou worden en dat strafbare gedragingen uit het verleden hem in dit kader zouden kunnen worden tegengeworpen.
7. De voorzieningenrechter komt dan ook niet toe aan de vraag of verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van slecht levensgedrag dan wel of verzoeker bewust onjuist het formulier heeft ingevuld.
8. Vooruitlopend op de beslissing op het bezwaar zal de voorzieningenrechter de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, enkel beantwoorden aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gevolgen van de afwijzing zeer verstrekkend zijn nu dit feitelijk betekent dat verzoeker [bedrijfsnaam] niet meer kan exploiteren en zal moeten sluiten. Verweerder heeft geen gegevens overgelegd waaruit volgt dat in de supermarkt zelf strafbare gedragingen zich hebben voorgedaan. Het belang van verweerder bij het per direct doen staken van de exploitatie van [bedrijfsnaam] vanwege het ontbreken van de vereiste vergunning is daarom ondergeschikt aan het belang van verzoeker.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst de last tot twee weken nadat op het bezwaar van verzoeker is beslist. Dat betekent dat verzoeker [bedrijfsnaam] gedurende die periode mag blijven exploiteren.
10.
Verweerder moet het door verzoeker betaalde griffierecht terugbetalen en de door verzoeker gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst de last tot twee weken nadat op het bezwaar van verzoeker is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
28 december 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van 2:98, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening Den Haag (Apv). Zie Aanwijzingsbesluit [naam besluit] vergunningsplicht bedrijfsmatige activiteiten ex artikel 2:98 Apv.